768 We kunnen geheel medegaan met een uitlating van den inleider in zijn verder betoog: „dat ik me aansluit bij hen, die verklaren, dat een slechte troep geëncadreerd met goed kader hooger waarde heeft dan een beter ge oefende troep geëncadreerd met ongeschikt kader". Spreker wenscht het militiekader eerst gedurende 9 maanden aan een kader- school op te leiden en het daarna gedurende 5'/2 maand (de tijd voor eerste oefening van de militie) doen deelnemen aan de opleiding van de militie. Het huidige stelsel waarbij de eerste oefeningstijd voor den militiesergeant in totaal 9 maanden duurt, acht spreker onjuist. Voorts worden voor het militiekader noodig geacht 4 herhalingsoefeningen elk van 4 weken. De luitenant-kolonel van den Oeneralen Staf E. H. van den Akker zou de stellingen van den inleider nog willen aanvullen met 1. Alleen bij strikte noodzakelijkheid moeten reglementen en voorschriften worden gewijzigd en dan nog zooveel mogelijk met behoud van de bestaande commando's en begrippen. Deze stelling zal wel door een ieder volmondig worden onderschreven. Veel meer dan in vroegere jaren bestaat er thans een zucht tot voortdurend wijzigen en veel te weinig wordt bedacht dat wijzigen niet synoniem is met verbeteren. 2. Het is niet goed om het dienstplichtig kader uit een district samen te brengen met de dienstplichtigen uit dat zelfde district. 3. Het dienstplichtig kader, dat zooveel meer verplichtingen heeft te ver vullen dan de milicien moet niet alleen geestelijk doch ook materieel op een hooger plan gebracht worden. Kapitein T.J. Lagerwerff is van oordeel dat de wijze, waarop de bestem ming van dienstplichtigen voor de onderofficiersopleiding in Nederland is ge regeld, in het algemeen „totaal onvoldoende" waarborgen geeft, dat de meest geschikten worden opgeleid. Deze debater wenscht het dienstplichtig kader door den compagniescommandant te doen aanwijzen na b. v. twee maanden. De jongelui, die meer ontwikkeld zijn, komen dan, evenzeer als bij het hui dige sijsteem, het eerst in aanmerking, doch met uitsluiting van de onge- schikten en onder opname van minder „hoog" ontwikkelden, doch die m alle andere opzichten minstens even geschikt zijn. Spreker is voorts van oordeel dat „de tegenwoordige sterkte van het beroepskader geheel onvoldoende is" en geeft hiervoor bewijzen aan de hand van tabellen en grafieken. Hij wijst er op dat een groot aantal beroepskaderleden voor allerlei baantjes en ook om andere redenen aan den dienst wordt onttrokken, zoodat er bij den troep maar weinig overblijven. Spreker besluit zijn bestrijding met de vermelding van vier grondslagen, waarop zijne conclusies berusten en die volgens hem de peilers zijn, waarop de organisatie van een Nederlandsche Infanterie moet berusten. Deze grondslagen zijn le. Het Nederlandsche volk wenscht een leger, liefst een goed leger, opeen koopje. 2e. Het Nederlandsche volk wenscht een minimalen diensttijd. 3e Het Nederlandsche dienstplichtige kader is ten eenenmale ongeschikt, om onder voor dit kader redelijke voorwaarden, de vorming in vredestijd van Nederlandsche dienstplichtigen tot veldsoldaat ter hand te nemen. 4e. De instructie van Nederlandsche dienstplichtigen tot veldsoldaat eischt goed militair gevormd kader, dat naast kennis van reglementen en voorschriften beschikt over instructie-ervaring, over uitstekende krijgstuchtelijke vor ming en over een gunstige geestesgesteldheid d.w.z. dat het de mooie roeping van het kader doorvoelt en zich daaraan geheel wil geven. De interessante lezing van den heer van Alphen en het daarop gevolgde debat wijzen er opnieuw op welk groot gewicht moet worden gehecht aan het bezit van goed kader. Het kadervraagstuk is een van de moeilijkste vraagstukken in een leger en ons leger maakt geen uitzondering. Ook hier maakt deze kwestie een onderwerp uit van voortdurende belang stelling.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1929 | | pagina 70