772 Mil. Wochenblatt No. 42. Mei 1929. „Ersatz und Erganzung des Artil lerie? etter s durch sMG." De Duitsche divisie heeft slechts 24 veldkanonnen en 12 lichte veldhouwit- sers. Inf. geschut, vlieger en tank-afweerwapens, evenals geschut van middel baar en zwaar kaliber mankeeren. Die gebrekkige art. uitrusting dwingt ertoe, de vuurkracht der art. te concentreeren tegen de tactisch meest belangrijke doelen zoodat in vele gevallen aan de zw inf. wapens de opdracht toevalt, het ontbrekende of het onvoldoende art. vuur te vervangen of aan te vullen Naast de 18 lichte en 6 middelbare mijnenwerpers der divisie komen in het bijzonder in aanmerking de 108 zw. mitrs., waarmede schr. met direct gericht vuur wil laten schieten tot op 2500 M. en met indirect gericht vuur tot op 3500 M; welke opdrachten die mitrs. krijgen behandelt schr. in „1. In den aanval" en „II In de verdediging". Infanteriebewapening. La Revue d'infanterie. No. 439. April. 1929. „La chasse auxobjectifs modernes et les canons de petit calibre". Commandant Laffargue. Schr. beëin digt zijn artikel (zie ook I M.T. blz. 610). In zijne conclusie zegt hij o.a. dat uitzijn beschouwingen volgt dat het inf. geschut geroepen is een zoo variabele rol te spelen, dat het niet één, maar drie verschillende vormen moet aannemen nl. a. kanon van middelbaar kaliber, te vergelijken met het berggeschut en meer in het bijzonder belast met het schieten van openingen in hindernissen, zooals die gevormd worden door muren en huizen; b. kanon van zeer klein kaliber, voortdurend de inf. vergezellend en be stemd om zich te richten tegen weinig of slecht gedekte doelen; tweeling broeder van den mitr., als deze gemonteerd op een affuit, elk oogen- blik gereed zijn snel projectiel te verschieten, blijkt dit laatste eveneens een „vipère" (adder) van het slagveld te moeten worden; c. kanon van klein kaliber anti-tank en misschien luchtafweer. Artilleristische Rundschau. No. 1. April 1929. „Infanterie-Sonderwaffeu kolonel b.d. A. Fischer. Naar schr.'s meening dreigt de ontwikkeling der inf. bewapening een richting in te slaan, waarmede de vakman met krijgservanng zich niet meer accoord kan verklaren. De oorlogservaringen worden uit het oog verloren, terwijl men juist moet nagaan: 1. welke de werkelijke behoeften zijn der infanterie; 2. wat de infanterie daarbij daadwerkelijk presteeren kan. Uit de beantwoording dezer vragen bouwt schr. zijn inzichten omtrent de inf. bewapening op en waarschuwt tegen overdrijving in eischen en Mil. Wochenblatt. No. 39. April 1929. „Kami ein Selbstladegewehr das l MG ersetzen?" Schr. betoogt naar aanleiding van: „GenügtdieFeuerkrajt der Iti fatderie-Kompatiic für den heutigen Kampf?" M.W. No 29 (zie ook IM T. blz. 502) dat de lichte mitr. niet kan vervangen worden door een bij de inf. in te voeren zelflaadgeweer. Het verschil tusschen beide wapens Ijo-t niet zoozeer in de vuursnelheid, dus in het aantal projectielen dat in een bepaald tijdsverloop op het doel wordt gebracht, (theoretisch kan het vuui van een groep zelflaadgeweren geconcentreerd worden op een doel), doch in het feit dat het vuur van zoo'n groep moeilijk geleid kan worden door de noodzakelijke opstelling in de breedte, terwijl bij den lichten mitr. de kogelbundel van uit één punt naar het doel gaat. Schr. wil daarom van o-een vervanging weten, doch wil de inf. groep bewapenen en met den lTchten mitr. en met zelflaadgeweren, deze laatste voor de thans met het geweer bewapenden. Revue militaire suisse. No. 4. April 1929. „Les armes d'accompagnement de Finfanterie". Kapitein G. Daniker vervolgt zijn artikel, zie ook I.M.T. blz. 609 Voor een volledig overzicht van de verschillende gegevens van de thans bestaande typen inf. geschut, verwijzen we naar de tabel, in den tekst van het artikel opgenomen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1929 | | pagina 74