verdedigen. Ook bij ons zal de defensieve positie, die een cordonop stelling noodzakelijk maakt, een buitensporig groot aantal verken ningsvliegtuigen vereischen, de jacht- en bombardementsvliegdienst (licht of middelbaar bombardement tegen moederschepen) zal onder vrijwel gelijke omstandigheden het overwicht moeten bevech ten en de voor het uitvoeren van de eigenlijke taak te bestemmen bomvliegtuigen zullen een object hebben te bekampen, dat in vele van de mogelijke gevailen een zelfde uitgebreidheid zal bezitten als b.v. een vloot-actie tegen de Vereenigde Staten. Hoe dit verder ook zij, het is niet wel mogelijk zich een tegen het invasie-gevaar ook maar eenigszins voldoend sterke Indische luchtmacht te denken naast onze reeds zoo zeer beperkte land- en zeemacht („het totaal voor de weermacht per jaar te besteden bedrag kan een bepaalde fractie van de gewone jaarlijksche in komsten niet te boven gaan; in het algemeen zal het cijfer, dat het bedrag dier fractie over de laatste jaren voorstelt, niet belangrijk kunnen worden overschreden"). Een vijandelijke zelfstandige luchtactie van een vooruitgeschoven basis uit, zooals hierboven in vraag b wordt bedoeld, is niet waar schijnlijk te noemen, al was het alleen reeds door de verspreide ligging van onze vitale centra en de groote uitgebreidheid der te bombardeeren objecten en door de koloniale omstandigheden, waar bij de pressie die op de burgerbevolking wordt uitgeoefend slechts in geringe mate doordringt tot de regeering. Een geheel systeem van landsverdediging tegen het luchtgevaar te ontwerpen waarbij de zelfstandige luchtmacht een eerste plaats zou behooren in te nemen, lijkt daarom overbodig. De redenen voor het scheppen van een Indische luchtmacht zijn dus reeds op militair principieele gronden vrij dubieus; ik zal verder niet ingaan op de wijzigingen die het bestaansrecht van de lucht macht in onze omstandigheden bovendien nog in ongunstigen zin beïnvloeden als een gevolg van het doel dat onze staatkunde aan de weermacht stelt dus noch op de financieele consequenties, noch op de noodzakelijkheid van een onverzwakt leger (waarvan, zelfs indien men het alleen zou belasten met de handhaving van het gezag tegen onrust of verzet binnen de grenzen, slechts de „om lijsting" zou kunnen komen te vervallen) en van een vloot voor het constateeren van en het tegelijkertijd optreden tegen neutraliteits- schending. Genoeg zij het, te vermelden dat het nut van een Indische luchtmacht naar mijne meening twijfelachtig zal zijn en het bezwaar uit een practisch oogpunt zeer groot. Voorstanders van de samenvoeging der beide Indische vlieg- diensten onder éénhoofdige en zelfstandige leiding gronden hun voorkeur voor deze organisatie dan ook veelal niet op het gebruik der gecentraliseerde luchtstrijdkrachten uitsluitend als luchtmacht. 794

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1929 | | pagina 15