862 van het uitvoeren van eigenlijk artilleristische opdrachten door de zware mi- raiileurs, met vuur tot op 3500 M., al erkent de schr. dat de vervanging van tart. nooit een volwaardige kan zijn In aansluiting hierop zij nog vermeld een artikel in hetzelfde tijdschrift (No. 46, Juni 1929): Artillerieersatz durch schwere Maschinengewehre"een be strijding van het artikel aangekondigd op blz. 772: Ersatz und Erganzung des Artilleriefeuers durch s. M. O.". Schr. wijst er op, dat juist het geringe aantal zware mitrailleurs in het D. infanterie-regiment, niet toelaat aan die wapens bovendien nog artilleristische opdrachten te verstrekken. Infantry-Journal, No. 6. Juni 1929 Notes of inderect laying of machine guns", kapitein der inf. H.J. Collins. „De indirecte richting wordt alleen ge bruikt wanneer het niet doenlijk is de directe richting te gebruiken. Deze laatste zal de gebruikelijke methode zijn voor mitrailleurs in de voorste lijn, terwijl de eerste algemeen zal worden gebruikt door de mitrailleurs bij de regiments- en de brigadereserves." Door de indeeling van de 0.50 C/2 inch) kaliber mitr. bij de brigade en de divisie, zullen '/3 der mitr. van het regiment en de helft der mitr. der brigade opdrachten krijgen waarbij vuur met indirecte richting dient te worden toegepast. „De indirecte richting is een studie-onderwerp voor een officier en zijn mitrailleur-opleiding is niet geëindigd, vóór hij die volkomen meester is". Schr. constateert een groote verwaarloozing van deze richtme- thode in Amerika en wijdt er uitvoerige beschouwingen aan. Artilleriebewapening. Heerestechnik, No. 2. Juni 1929. Onder „Aus fremden Artillerien" troffen we aan het slot van de opgave van legers met lichte veldhouwitsers in de bewapening der artillerie. Artillerietechniek. Mil. Spectotor, No. 5. Mei 1929. „De munitie van 10 veld", luitenant kolonel der art. G. Tinbergen. „Nu omtrent de munitie van 10 veld een beslissing is genomen, kan dienaangaande een en ander worden medegedeeld in aansluiting aan de beschrijving van den vuurmond in het Mei-nummer 1929 van dit tijdschrift." We zien o.a. dat als eenig projectiel is gekozen een brisante scherfgranaat. „Een mijngranaat wordt voor dezen vuurmond niet noodig geacht, terwijl de vraag open blijft, of te eeniger tijd ook een granaat-kartets dan wel bri- santgranaat-kartets zal worden ingevoerd". Schr. spreekt verder de wenschelijk- heid uit van een aantal tijdprojectielen met groote dieptewerking (aanmaak daarvan in oorlogstijd is uitgesloten te achten). Achtereenvolgens vinden we verder behandeld het projectielde schokbuis; de geschutladingde ontstekingspatroon. Heerestechnik, Mei-nummer 1929. Ueber die Treffahigkeit der Geschütze und Minenwerfer. Frh. von Botzheim. Schr. geeft het slot van zijn artikel (zie ook I. M. T. blz. 777) met beschouwingen over de lichte en middelbare mijnenwerpers. De eerste geven op afstanden van 200—800 M. met vlakbaan- vuur voldoende trefkans op kleine doelen. Op de afstanden van 900—1300 M. is zulks niet het geval, ook niet bij het krombaanvuur op alle afstanden. De middelbare mijnenwerper geeft op de korte afstanden nog voldoende trefkans. Overigens geldt ook voor dezen, dat hij wat zijn trefkans betreft, als minderwaardig moet worden aangemerkt. Ten slotte doet schr. nog eenige praktische voorstellen, „hoe men bij den troep en de hoogere bevelvoering het groote belang van een juiste waardeering van den factor „trefkans" kan doen inzien en een beter begrip daaromtrent doen ontstaan." Artilleristische Rundschau. No. 2. Juni 1929. »Infanteriegeschütz und Uuterstellung", Bernhard. Schr. neemt het vraagstuk van het infanteriegeschut nogmaals in beschouwing en gaat na aan de hand van de nooden der infanterie het ontstaan en de eischen waaraan het moet voldoen. Hij komt tot 1ste vechtwagenafweergeschut met een kaliber van 3,7—4,5 c.m., een gewicht van

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1929 | | pagina 83