boekhouder met eenige assistenten en een teekenaar, verder vijf tien bazen en meesterknechts over de koper- en blikslagers, de wagenmakers en de kuipers, de zadelmakers, de geweermakers, de lademakers (dat zijn zij die de houten laden maken voor de geweren), de geelgieters, de draaiers, de blokmakers, de pompen makers, de kogelgieters, de ankersmeden, enz. Tot het vaste korps behoorden verders nog twaalf grofsmeden, twaalf bankwerkers, waarbij twee vijlenkappers, twee kruizenma kers, twee ververs, een pakhuisopzichter, een mandoer, enz. De totale sterkte van het vaste personeel bedroeg 209 man. De loonen der werklieden waren nauwkeurig vastgesteld, wat niet anders verwacht mag worden. Voor sommige werkzaamheden als het draaien van naven, dat zeer zware stukken waren, voor „veldaffuittagiën" en het ver vaardigen van wielen voor kustaffuiten, werden speciale betalingen vastgesteld. Later werd vastgesteld dat door de vier commissarissen om beurten inspectie over de „ommeslag" zou worden gehouden. Hiertoe werden aangewezen de prefect van Java's Oosthoek, de Militaire Commandant bij de divisietroepen te Soerabaja, de Chef van het Wapen der Artillerie aldaar en de Commissaris Generaal der Marine, terwijl twee Artillerie Officieren met de dagelijksche inspectie belast werden. Ziehier een klein kiempje van de samenwerking tusschen de Marine en het Leger, waarover straks meer. In 1810 vaardigde Daendels nog uitvoeriger instructie's uit betreffende het beheer van den Constructie Winkel. De titel van prefekt werd vervangen door dien van landdrost, en deze met den Brigadier-Chef van de Militaire Divisie te Soerabaja, werden belast met het oppertoezicht. Zij moesten er speciaal op letten dat geen andere werkzaamheden werden ver richt dan uitsluitend voor den Lande. Dit schijnt reeds toen een voornaam punt van de debatten te hebben uitgemaakt. De be palingen dienaangaande zijn heden in zooverre gewijzigd dat wel werk kan worden verricht voor anderen, en wel tegen betaling. Hierover spreek ik nog bij de indeeling en werkwijze van den huidigen A.C.W. In den jare 1824 werd de Winkel door iemand bezocht die zijn indrukken weergaf in en artikel geplaatst in het tijdschrift „de Oosterling". De fabriek bestond toen slechts uit een complex van met pan nen gedekte loodsen, waarin de verschillende ambachten werden uitgeoefend. De werklieden waren meest Inlanders; en slechts voor een zeer klein gedeelte Europeanen en Kleurlingen. De inrichting diende niet alleen voor confectie maar ook voor reparatie. 917

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1929 | | pagina 49