die momenteel de macht bezat, zooals Lambel het uitdrukt: „Aux
confins nord-marocains nous sommes au pays de la trahison, du
mensonge et de la peur. Trop longtemps tremblant entre ie Sultan
qui pressurait et le Rifain qui massacrait et pillait, le Berbère ici
écoute encore, dans l'atmosphère confinée de sa mosquée de de villa-
geois sédentaire, les prédications haineuses du fquih fanatique et
xénophobe". Meer naar het Westen vormden de Beni Zeroual (arab.
Zarwal) een meer betrouwbaar elementde zaouia (arab. zawiya)
Amjott in hun gebied was de zetel van den cherif Si Moha
mad ibn Abdourahman, cheikh van de tariqat Derkaoua (arab.
Derkawa), (68) en door zijn invloed had de kaid der Beni Zeroual,
Si Ali ibn Abdessalam, zich in Juli 1915, aan het Fransch gezag
onderworpen. De Derkaoui stonden rechtaf vijandig tegenover de
Rifanen, meer speciaal de Rifaansche tariqat Rimayyah in 1923
en '24 hadden zij in zeven bloedige gevechten de Rifaansche
invallers met eigen krachten teruggeslagen. Hunne Westelijke
buren daarentegen, de Beni Ahmed, Ghezaoua (arab. Ghezawa),
Khmes e. m.a. behoorden zonder uitzondering tot het conglo
meraat der Djebala, dat geheel op de hand van den amrar was.
Ten aanzien van de terreingesteldheid had de nieuwe linie
overwegende nadeelen, allereerst de convexe vorm der linie,
gunstig voor een concentrischen aanval, maar door de uiteenloo-
pende verbindingen met nagenoeg geen dwarswegen, ten eenen-
male schadelijk, wanneer men tot de verdediging gedwongen werd.
Van het Westen te beginnen stijgt het terrein uit de vlakte
van Gharb, aanvankelijk terrasvormig, om dan in de omstreken
van Ouezzan (arab. Wazzan) en ten N. van de Ouergha over te
gaan in een zeer onregelmatig bergland, uitgespoeld en woest.
Toppen, bedekt met mastiekboomen en kurkeiken, omsluiten
kronkelende, bochtige en diep ingesneden valleien, dicht bezet
met granaatboomen, vijgen en djeroeks, waar slechts water uit
den grond welt, terwijl gierstvelden, wingerden en olijfaanplan-
tingen de hellingen gedeeltelijk bedekken. Naar beschrijvingen,
photo's en een bezoek aan Kabylië, dat een zelfde gesteldheid
heeft, te oordeelen, toont het land, behoudens de begroeiing, veel
overeenkomst met het brongebied van de Djambö Aje en zijn
zijrivieren in de Gajolanden. De leemachtige bodemgesteldheid
maakt troepenbewegingen onmogelijk, zoodra de regens goed
doorkomen, van November tot April. Vanaf de O. Leben stijgt
het bergland nog om dan meer golvend over te gaan in de dorre
steppen van het Moulouyagebied, aan de woestijn grenzend. De
waterscheidingen loopen O.W., evenwijdig aan de Middelland-
sche Zeekustde enkele inzinkingen in die ketens vormen de
toegangswegen van N. naar Z.in het W. de plateau's van Gharb,
in het Midden de Djebel Taounat, de overgang vormend van het
dal van de Ghis naar dat van de Ouergha. Paden van Alhucemas
(68) Depont et Coppolani, Les confréries musulmanes religieuses, p. 503.
872