niet toe op onze gevechtsvoering en late dus zoodanige sprei dingen buiten beschouwing. Dan wordt mij op blz. 742 (aflevering 8) voorgeworpen, dat ik mij goede waarneming als een normaal geval denk. Dit is niet juist. Dat het tot de uitzonderingen zou behooren is bij een goed tactisch gebruik van het wapen evenmin juist. De gulden middenweg diene hier, men bedenke waar het om gaat. We behandelen hier slechts het geval dat we op een vijandelijke stelling aanvallen, dus den steun op het front tegenover het zwaartepunt van dien aanval. We zetten daar alles op, werken niet met halve middelen. Bij deze handeling wordt er uit de artillerie gehaald wat er uit te halen is, zoodanig dat de meest effectieve steun wordt verleend en dit is op de middelbare, liefst kleine afstanden. Bij dergelijk gebruik is goede waarneming zonder urenlange telefoonverbindingen geen uitzondering. Bovendien gaf ik op blz. 680 e.v. ook aan hoe men vuursteun tot aan de beslissing moet volhouden bij minder goede waarne ming. Ik maakte evenwel voor dat geval een scherp onderscheid tusschen vuuropening op een nieuw doel en het volhouden van een reeds liggend vuur. Inderdaad twee geheel afgescheiden zaken, die men toch niet moet verwarren. Daar draait het heele betoog om. Voor het eerste is noodigafstand eigen troepen 300 M. of meer (behalve bij goede waarneming en verbinding) voor het laatste niet. Ik heb zulks toch duidelijk laten uitkomen. Hoe kan dan op blz. 747 worden beweerd, dat ik de noodzakelijkheid van dien grooteren veiligen afstand heb aangetoond en dat nog wel ongewild Met meer recht kan ik schrijven„Kapitein Cox zegt op blz. 577 „De artillerie vuurt ook nu nog zoo lang mogelijkvan dat vuur maken de verschillende gevechtsgroepen, groepjes gebruik om terrein te winnen, zij sluiten als het ware zoo dicht mogelijk op dat vuur aan, enz.'' Hier toont kapitein Cox aan dat mijn zienswijze geheel juist is en dat nog wel ongewild''. En inderdaad lezer hier komt het nu juist op aan. Als de Infanterie dit nu maar inziet. Dan zijn we precies waar we wezen moeten. Blijft de infanterie op 300 M. van haar aanvalsdoel liggen, gedurende de artillerie beschieting, dan zal ze daarna, gezien de minimale materieele uitwerking tegen gedekte doelen, den tegen stander ongeschokt vinden. Maar heeft ze van de gelegen heid dat de vijand in zijn dekking moest terugkruipen gebruik gemaakt op het artillerie-vuur aan te sluiten, dan alleen gelukt de aanval. Hoe is het nu mogelijk dat deze twee geheel afgescheiden zaken maar steeds worden verward? M.i. is dat hoofdzakelijk te wijten aan de meestal bij onze manoeuvres toegepaste tactiek. Er wordt veelal maar vuur gevraagd, dan hier dan weer daar, alsof zulks ook maar eenigszins de werkelijkheid nabij kwam. 933

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1929 | | pagina 67