1055
trekdier in het leger nog niet geheel kan vervangen, ook uit tactische over
wegingen. En zeker niet bij den trein van de divisie. Bij de Duitsche mobilisatie
in 1914 kwamen per divisie 14 treincolonnes met 2500 paarden. In een
modern leger komen per divisie 8 treincolonnes met 1400 paarden, dus nog
slechts ongeveer de helft van het aantal paarden van vroeger. Verder geeft
schr. beschouwingen over organisatie en opleiding.
Mi!. Wochenblatt. No. 5. Augustus 1929. „Radfahrtruppen and Motori
seering:', luitenant-kol. L. Rendulie. Schr.'s doel is na te gaan of wielrijders
bataljons of wel grootere wielrijdersverbanden in hunne tegenwoordige
organisatie wel tactisch juiste formaties zijn. Na een verhandeling over de
vele opdrachten die aan wielrijders kunnen toevallen, geeft schr. een overzicht
van de omstandigheden (ook de weersomstandigheden) die in belangrijke
mate het optreden van die troepen kunnen beïnvloeden. Ten einde nu de
wielrijdersbataljons (of regimenten) voor méér opdrachten te kunnen gebruiken
dan thans mogelijk is, wil schr. groote vrachtauto's invoeren, waarop de
menschen mèt de rijwielen vervoerd worden, zoolang nog geen gevechtsaan
raking is verkregen. Beveiliging geschiedt door de toevoeging van pantser
auto's en motorrijwielen. Wordt verdergaan per auto belet, ook door vernielde
wegen of bruggen, dan wordt het rijwiel gebruikt. Ook dienen de auto's
voor het opvoeren der tijdens het gevecht achtergebleven rijwielen. „Hoe
paradoxaal het ook klinken moge, toch is juist de motoriseering van de
grootere wielrijderseenheden een organisatorische noodzakelijkheid."
Mechaniseering.
Infantry Journal. Juli-nummer 1929. „Mechanisation in Europe", majoor
C. C. Benson. Schr. behandelt in dit artikel de mechaniseering in Frankrijk,
mede in verband met het van generaal Alléhaut verschenen boek over de
motoriseering der legers in de toekomst, en waarin wordt voorgesteld be
paalde cavalerie-divisien te versterken door de toevoeging van gemotoriseerde
en gemechaniseerde eenheden. Zoo'n divisie wordt dan verdeeld in 3 deelen:
1. het verkenningséchelon (vbestaande uit 1 cavalerie-brigade 2 regimenten)
gesteund door: a. artillerie met paardeniractie of op auto's b. artillerie achter
tractors of op gepantserde motoraffuit, die snelle verplaatsingen door het ter
rein toelaat; c. pantserauto's met rupsbanden of op wielen, snel verplaatsbaar
door het terreind. een escadrille verkenningsvliegtuigen);
2. een gevechtséchelon ((bestaande uit 1 cavalerie-brigade (=2 regimenten)
gesteund door: a. 2 of 3 afdeelingen artillerie, gedeeltelijk paardentractie,
gedeeltelijk gemotoriseerd; b. 1 of 2 batterijen direct vurende begeleidende
artillerie op motoraffuit; c. 1 of 2 compagnieën lichte tanks bewapend met
zware mitrailleurs; d. een afdeeling gemotoriseerde genietroepen, uitgerust
met springmiddelen, anti-tank-mijnen benevens weg- en brugmaterialene.
een gevechtstrein, gedeeltelijk met paardentractie, gedeeltelijk gemotoriseerd);
3. een reserve-échelon (bestaande uit: a. 1 gemotoriseerde halve inf. bri
gade, op voertuigen welke zich door het terrein kunnen verplaatsen; b. 1
batterij van 6 stukken op motoraffuit of achter tractors; c. bataljons zware
mitrailleurs, gedeeltelijk uitgerust met gepantserde voertuigen welke zich
door het terrein kunnen bewegen; d. 1 bataljon lichte tanks; e. radio-tanks
voor bataljons- en hoogere staven, gedeeltelijk paardentractie, gedeeltelijk
met tractors, gedeeltelijk op lastauto's).
Deze organisatie wordt door schr. nader besproken en vergeleken met de
Amerikaansche, ook wat betreft het materieel.
Organisatie.
Mil. Wochenblaatt. No. 4. Juli 1929. „Neuzeitliche infanteriegliederung."
Het artikel geeft in groote trekken weer den invloed van de voortschrij
dende vervolmaking van het motorwezen en den vermeerderden aanmaak van
zware infanterie-wapens op de indeeling en de wapentechnische organisatie
van de infanterie. Achtereenvolgens vinden we behandeld: 1. de sectie; 2. de
-compagnie; 3. het bataljon ((waarbij een sectie luchtafweermitrailleurs van