in de kleine eenheden slechts ten doel heelt om een voldoend aantal projectielen op een bepaald punt te kunnen concentreeren, dat alle tactische problemen voor de infanterie zijn terug te brengen tot vuurproblemen. Nu moet men echter niet vergeten, dat de Fran- sche theorie slechts dan op een reëelen ondergrond komt te rusten, indien de organisatie van de vuurkracht over de geheele linie met die theorie in overeenstemming is, m.a.w. indien door toevoeging van granaatgeweren, van zeer veel automatische wapens, van infanteriegeschut, van vechtwagens en van een machtige artillerie de practische uitvoering van het theoretische beginsel mogelijk wordt gemaakt. Ontbreekt echter deze voorwaarde, zooals in onze verhoudingen, dan ontvalt aan de theorie hare basis en zeer terecht huldigen onze voorschriften dan ook een geheel ander beginsel. (G. V. I. pt. 17). II. De nadering. Ons G. V. I. trekt geen scherpe scheiding tusschen de nade ringsperiode en het eigenlijke GEVECHT en toch kunnen wij zeer essentieele verschillen tusschen beide stadia van den aanval con- stateeren. In de gevechtsperiode in engeren zin toch voert de infan terie DAADWERKELIJKE ACTIE, terwijl gedurende de nadering haar taak zich uitsluitend beperkt tot het voorkomen van verliezen, m. a. w. daar was haar taak actief, hier echter uitsluitend preven tief. Het kan niet anders, of dit zeer markante verschil zal zijn weerklank moeten vinden in het optreden van de sectie in beide aanvalsfasen, in het gebruik en de groepeering van de stootkracht en de vuurkracht. Voor een goed begrip van zaken meenen wij daarom de scheiding tusschen beide perioden wel te moeten accentueeren. Alvorens een antwoord te kunnen geven op de vraag, hoe verliezen kunnen worden voorkomen, zal allereerst moeten worden nagegaan, op welke wijze verliezen kunnen ontstaan. Al dadelijk dringt zich de uitwerking van 's vijands verdragende wapens, als artillerie, vliegers, e. d. in onze gedachten op den voorgrond, doch daarnaast zal men echter ook zeer zeker rekening moeten houden met de mogelijkheid van verliezen, veroorzaakt door lichte infanteriewapens. Veelal wordt bij onze oefeningsonderstellingen aangegeven, dat de vijand zich op de een of andere plaats ingraaft, waardoor dus plaats en tijdstip van ontmoeting tevoren reeds min of meer vaststaan en het terrein, dat gelegen is tusschen ons en deze plaats, van huis uit al in zekere mate schematisch ten opzichte van de verschillende vuurmogelijkheden van den vijand kan worden 982

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1929 | | pagina 28