te dwalen, dat zij den afstand, welke zij zich voor de sectie moeten bevinden niet in overeenstemming weten te brengen met de terreinomstandigheden en dat zij niet weten te beoordeelen, wanneer hun taak als geëindigd moet worden beschouwd en zij de sectie moeten inwachten. Betere ervaring hebben wij opge daan met de vereeniging van de verkenners in patrouilleverband, dus door hen per sectie gezamenlijk te stellen onder een bepaal den commandant, van wien althans eerder kan worden verwacht, dat hij de verschillende omstandigheden beter zal aanvoelen, wes halve een meer doelmatig optreden van de verkenners wordt gewaarborgd. Is dit denkbeeld eenmaal aanvaard, dan ligt het voor de hand om de veiligheidsdienst van de geheele sectie aan een organieke eenheid op te dragen, en waar het hier een be veiligende dus speurende taak geldt, daar spreekt wel vanzelf, dat k.m. groepen zich minder voor dat doel leenen. Een g.(k). groep per sectie lijkt ons voor dit doel de aangewezen eenheid. De afstand, die het G.V.l. noemt nl. 200 a 300 M. is n o.m. niet voldoende om de noodige waarborgen voor voldoende veiligheid te scheppen, aangezien men bv. in geheel open ter reinen reeds op 500 M. door lichte infanteriewapenen onder vuur kan worden genomen. Het wil ons derhalve beter voorko men om den beveiligingsafstand uit te breiden tot op, hetgeen wij zouden willen noemen, den onveiligen afstand dus maximum 500 M. in geheel open terreinen en in bedekte terreinen op ge- zichts- of geluidsafstand. Aldus is de sectie practisch gesproken veilig te achten tegen alle verrassingen van infanterie en lichte troepen, terwijl anderzijds de afstand niet zoodanig groot wordt, dat het rechtstreeksche contact tusschen sectie en veiligheidspa trouille verloren zou gaan. Wij denken ons het optreden van een dergelijke patrouille ais volgt. Zij steekt open terreinen over in verspreide formatie, speurt de overzijde, mits die binnen de 500 VI. is gelegen af over de geheele breedte van het sectiefront, dringt vervolgens het bedekte terrein 50 a 75 M. binnen en wacht aldaar de sectie in, die den overtocht van dat open terrein eerst aanvangt, zoodra de verken ners de overzijde hebben bereikt. Daarna gaat de patrouille in gezichts- of geluidsverband met de sectie het terrein al door zoekende voorwaarts om bij het betreden van een volgende open strook de aangegeven wijze van handelen te herhalen. In open terrein en van grootere uitgestrektheid dan 500 M. volgt de sectie op dien afstand. Men zou hier kunnen opmerken, dat de sectie telkenmale voor het betreden van het open terrein tijdverlies ondervindt om de veiligheidspatrouille haren voorsprong te doen krijgen, doch wij zullen later zien, dat deze tijd min of meer automatisch ontstaat. Wanneer wij de beveiliging op de hierboven aangegeven wijze tot stand brengen en daarbij bedenken, dat onze nevensectiën hetzelfde doen en dat ten slotte die linie van sectiepatrouilles nog wordt voorafgegaan doorver- 984

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1929 | | pagina 30