kenningsorganen van compagnies-, bataljons- en hoogere comman
danten, dan meenen wij niet van overdreven optimisme beschuldigd
te kunnen worden, indien wij aannemen, dat dan het terrein tus-
schen de veiligheidspatrouile en de sectie veilig is. Wellicht maken
zwaar bedekte terreinen als bv. kampongs daarop een uit
zondering, doch wij zullen straks zien, dat in deze gevallen de
formatie van de sectie met dit tekort aan veiligheid rekening
houdt.
Zeer terecht huldigen onze voorschriften het beginsel, dat de
grootste mate van veiligheid tegen vuur als regel wordt verkregen
door minimum zichtbaarheid, m. a. w. door een oordeelkundige
combinatie van de factoren terrein en formatie. Hoe minder dekking
het terrein oplevert, hoe kleiner de doelen moeten zijn, des te
grooter dus de mate van ontwikkeling en dikwerf zal het terrein
dwingen tot een oplossing van de sectie tot zelfs in de kleinste
onderdeelen. Het wil ons daarom minder geslaagd voorkomen om
de ver doorgevoerde ontwikkeling afhankelijk te stellen van de
overweging, of de sectie al dan niet spoedig in het gevecht zal
komen, zooals het G. V. I. in pt. 63(3) bepaalt.
Is dus de mate van ontwikkeling geheel afhankelijk van de
steeds variëerende factor TERREIN, dan kan van een schema in
deze kwestie uiteraard ook geen sprake zijn. Niettemin kunnen
wij toch wel eenige algemeene regels ter zake formuleeren.
Wij allen kennen de bezwaren, die verbonden zijn aan de
leiding van een uiteengerafelden troep, moeilijkheden, welke
stijgen, naarmate ae overzichtelijkheid van het terrein geringer
is. Om die bezwaren te rechtvaardigen moeten dus anderzijds
daartegenover voordeelen kunnen worden gesteld, m. a. w. de
mate van ontwikkeling mag in geen geval verder gaan, dan de
omstandigheden bepaaldelijk eischen. Nu doet zich de gunstige
omstandigheid voor, dat bij het toenemen van de moeilijkheden,
dus bij het geringer worden van de overzichtelijkheid van het
terrein, ook de zichtbaarheid voor den vijand afneemt en de
urgentie van ontwikkeling in dezelfde mate daalt.
Bij de gehouden besprekingen bleken velen het oogenblik en
de mate van ontwikkeling te verbinden aan een bepaalden afstand
van den vijand en lieten zij het terrein daarbij buiten beschou
wing, hetgeen voornamelijk zijn oorzaak vindt in het bij oefe
ningen gebruikelijke systeem om de plaats van den vijand reeds
op groote afstanden als bekend te veronderstellen. Het zal na
het voorgaande wel geen nadere toelichting meer behoeven, dat
wij met dezen gedachtengang niet kunnen instemmen.
Wij denken ons gedurende de nadering de formatie aan voort
durende wijziging onderhevig, omdat de dekking, welke het
terrein biedt in de naderingsstrook van de sectie ook voort
durend varieert. De stelregel zal dus moeten zijnIn bedekte
terreinen gesloten sectiën, in geheel open terrein een ver door-
985