als ook is voorgeschreven in het G.V.I. pt. 59 (1). Een enke ling was van meening, dat het evenwel voordeelen opleverde om een der k. m. groepen meer naar voren te laten marcheeren en deze in te deelen achter de voorste g.(k.) brigade, teneinde bij voorkomende eventualiteiten dadelijk eenige vuurkracht bij de hand te hebben. Wat betreft de plaats van de vuurkracht en de stootkracht in de opgeloste sectie, waren de meeningen zeer verdeeld. Eensdeels wenschte men de k.m. groepen beslist achter, ande ren wiiden de hoofdvuurkracht, vertegenwoordigd door 2 k. m. groepen beslist vooraan, terwijl een derde categorie al reeds in dit stadium gemengde groepencombinatie's wilde vormen. De voorstanders van de theorie „vuurkracht voorop" gronden hunne meening op de overweging, dat men aldus steeds de vuurkracht gereed heeft om c.q. na geringe verplaatsing (zooals G.V.I. pt. 59 (4) bepaalt) in onvoorziene gevallen de noodige vuurbescherming te verschaffen. Andere voorstanders van dit beginsel beriepen zich op het G.V.I. pt. 64 (2), waarin is voorgeschreven, dat de k.m. groepen bij voorkeur in het voorste échelon worden geplaatst, terwijl elders in onze voorschriften is vastgelegd, dat ook de handlangers van de k.m. groepen tot verkenners moeten worden opgeleid, waaruit de conclusie zou zijn te trekken, dat het in derdaad ook in de bedoeling zou liggen om de k.m. groepen vooraan in te deelen. Enkelen beriepen zich op de oorlogserva ring, zooals deze is vastgelegd in de buitenlandsche literatuur en de vreemde voorschriften. Zij, die de k.m. groepen achteraan wenschen, gronden hunne overtuiging op de redeneering, dat zich gedurende de nadering nimmer omstandigheden zullen kunnen voordoen, welke een der mate snelle overgang van de naderings- in de gevechtsformatie noodig zouden maken, dat de tijd voor hergroepeering van de sectie zou ontbreken. Het plaatsen van de km. groepen vooraan heeft dus volgens hen uit utiliteitsoverwegingen geen zin en achten zij zulks overigens bepaald schadelijk, aangezien daardoor de k.m. groepen teveel zijn blootgesteld en in de eerste plaats de dupe van onaangename verrassingen zouden worden. Ten slotte meenen zij, dat de vuurkracht, door deze vooraan te plaatsen, van huis uit zoodanig wordt vastgelegd, dat een eco nomisch gebruik, zich aanpassende aan de omstandigheden, verder onmogelijk is geworden. De categorie, die thans reeds gemengde groepencombinatie's wenscht, zij het dan niet zoozeer bedoeld als gevechtsgroepen in den zin van het G. V. I., doch meer als marschgroepen, gron den hunne meening op de overweging, dat straks, wanneer het eigenlijke gevecht een aanvang neemt toch gevechtsgroepen zullen moeten worden gevormd. Aanvankelijk zoo redeneeren zij kan de in te nemen gevechtsvorm bij gebrek aan voldoende gegevens niet anders dan min of meer schematisch zijn, doch dan zijn er 987

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1929 | | pagina 33