stelt, welke eischen daarom voor onze organieke sectiecomman
danten als luitenants en onderofficieren instructeur zeker niet te
zwaar behoeven te worden geacht. Doch hebben wij altijd 3 vol
waardige sectie commandanten per compagnie? Wij veronderstellen,
dat men wel overal deze vraag ontkennend zal moeten beantwoorden
en hoe dan de zaak ervoor staat, zal wel ieder compagnies
commandant aan den lijve hebben ondervonden. Onze ervaring
is althans, dat hij bij oefeningen behalve zijn compagnie ook
nog de betrokken sectiën moet commandeeren en is die com
pagniescommandant dan geen „Uebermensch", dan loopt de
aanvoering hopeloos spaak.
Daarmede willen wij niet betoogen, dat de huidige sectie
organisatie niet aan het gestelde doel zou beantwoorden. Dat
zij verre van ons, want het ligt niet in ons vermogen om te
beoordeelen, of onze oorlogsformatie na intreding van reserve
officieren in staat zal zijn om aan het hoofd van iedere sectie
een tactisch geschoold aanvoerder te plaatsen. Slechts wenschen
wij er de aandacht op te vestigen, dat de tegenwoordige sectie
organisatie staat en valt met het gehalte van den sectie comman
dant.
Bandoeng, Juli 1929.
999