toch meermalen overkomen zijn dat hen door een Inlandsc'nerp soldaat gewezen werd op zich in het terrein bevindende men schen of dieren, met vermelding van aantal en andere bijzonder heden, en dat ze zelf, hoewel al hun aandacht op het aange wezen punt vestigend, niets bemerkten en eerst veel later het aan gewezene opmerkten. Teneinde deze gave, bij hen die hierin reeds uitblinken, te onderhouden en bij de in dezen wat minder bekwamen aan te kweeken, beschikken we in de buitengewesten over een uit stekend middel n.I. de jacht. Door er voor te zorgen niet alleen de jachtliefhebbers, wat gewoonlijk tevens de menschen zijn die een goede kijk op en in het terrein hebben er op uit te sturen, doch aan hen een in dit opzicht minder bevoorrecht soldaat toe te voegen, zoo zal deze laatste spelenderwijs een betere kijk op het terrein, alsmede handigheid in het opsporen van doelen krijgen. Op deze wijze komt eene nuttige oefening tevens ten goede aan de verpleging van den troep (vleeschvoorziening). Dat op de buitengewesten gevechtsschietoefeningen gehouden kunnen worden, kan ik, met het oog op het toegestane aantal patronen n. 1. 70 per wapendragende, niet aannemen. Voor de schoolschietoefeningen zijn reeds 40 patr. per man noodig. Daar bij komt het prijsschieten, schieten van de dagafwijking, zij die oef. 1 of (en) 2 over moeten schieten daar ze de eerste maal niet voldeden, het tengevolge van de vele overplaatsingen telkens weer opnieuw schieten van oef. 1, zoodat mij uit ondervinding gebleken is dat voor de voorgeschreven 8 schoolschietoefeningen soms nog niet eens patronen voldoende zijn. Enkele cijfers ter toelichting. Bij mijn detachement met een gemiddelde sterkte van 36 kwamen in het jaar 1928, 34 nieuwe militairen aan, waarvan bijna allen een of meer oefeningen ach ter waren. In het jaar 1929 zijn voor de oef. 1, 2 en 3 reeds 25 patronen per man gebruikt hoewel tot nu toe nog geen nieuwe militairen zijn aangekomen. Verder acht ik het niet noodig dat de oefeningen uit het R. I. Hst. Ill le onderdeel, vaak worden gehouden, althans niet dat er vaak bepaalde uren voor worden uitgetrokken. Gewoonlijk ziet men alleen dan behoorlijk exerceeren als er R. I. Hst. III in de orders heeft gestaan; overigens wordt er niet op de behoor lijke uitvoering gelet. Dit is juist het fnuikende. We moeten van ons kader eischen dat ze niet alleen als het in de orders gelast is, doch steeds, ook bij het aantreden voor den morgen dienst, het afmarcheeren naar het oefeningsterrein, het middag appèl enz. nauwkeurig letten op de stipte uitvoering van de gegeven Cos en steeds stram laten exerceeren. Als hieraan steeds de hand wordt gehouden is het gelasten van bepaalde uren per week voor exerceeren niet noodig. Een enkele maal b. v. eens per 2 a 3 maanden onder het onmiddellijk toezicht (z. m. com- 1010

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1929 | | pagina 56