De Heer A! verklaart zonder eenige motiveering a a. dan dat
dit laatste onjuist is en zegt dat door de toevoeging van chemi-
caliënkorrels de capaciteit in sterke mate verhoogd wordt.
De Heer Al geeft dan verder aan dat het weren van chemi
caliën op de navolgende gronden geschiedt:
„le Chemicaliënkorrels kunnen vervloeien. Het gevolg is nu
„dat de vulling onbruikbaar wordt. Hij zal namelijk verstoppen.
„Verder is het namelijk zeer moeilijk uit een dergelijk vervloeid
„mengsel de kool terug te winnen.
„2e. Bij proefnemingen is gebleken, dat na eenigen tijd de
„chemicaliënkorrels niet meer gelijkmatig in de vullingbus ver
beeld zijn, waardoor gevaar voor ontmenging ontstaan kan. (De
„Heer Al vermeldt hier geen bron v. K.).
Tegenover deze uitspraken van den heer Al, mag ik den
lezers niet de mededeeling onthouden, dat op een der proefla-
boratoria in Europa geconstateerd is dat van een belangrijke (de
Heer Al spreekt van sterke mate) capaciteitsverhooging tot dus
verre weinig gemerkt werd Er wordt dan ook vermeld dat de
ondervindingen op het bedoelde laboratorium steun vinden bij
andere onderzoekers, zoodat men er een weinig sceptisch tegen
over staat. Hier staat dus de theoretische meening
van den Heer Al tegenover de practische onder
vinding van meerdere onderzoekers, die mo
menteel een practische studie van het vraag
stuk maken. Bovenbedoelde uitspraak betreffende de niet
belangrijke capaciteitsverhooging bij gebruik van chemicaliën
korrels, wordt ten slotte bij de ter mijner beschikking staande
gegevens met een uitvoerige tabel en beschrijving der gehouden
proeven, aangevuld.
Gegevens mogen door mij helaas niet worden gepubliceerd.
Ik geef toe dat de meening van den heer Al steun vindt in het
geen eenige jaren geleden werd aangenomen doch de nieuwste
gegevens wijzen in andere richting.
Had er werkelijk een groote capaciteitsverhooging plaats en
beschikte men niet over zeer goede kool, dan zouden zeker
chemicaliënkorrels toegevoegd woiden. (Men bestudeere hierbij
de ontwikkeling van de filterbus van 1915-1929).
Onder le en 2e vermeldt de Heer Al, waarom mende korrels
zooveel mogelijk wil weren. Ik heb reeds trachten uiteen te zetten
dat men zeniet wil weren, doch dat men er blijkbaar best buiten
kan. De redenen echter die de Heer Al onder 1 en 2 vermeldt
zijn, indien dit werkelik de redenen waren ook aanvechtbaar.
De eerste zin van het onder le genoemde kan men in mijn
artikel op pag 907,13e regel van onderen terugvinden, en wordt
door mij als een nadeel erkend. De Heer Al voegt er evenwel
aan toe
1152