houvast voor het uitspreken van de verwachting, dat door toe
voeging van de lichte affuit, onze K. M., niet alleen op de kleine,
doch ook op de middelbare en groote afstanden, zelfs tot de
maximum grens, waarmede in verband met ons kaliber van 6.5
mM. nog een mensch buiten gevecht kan worden gesteld (;h
2000 M.), een spreiding verkrijgt, die niet behoeft onder te doen
voor die van onzen zwaren Vickers mitrailleur.
Thans dient een oogenblik te worden stilgestaan bij begrippen
als duurvuur, vuursnelheid en koeling, zaken waarin oogen-
schijnlijk de watergekoelde zware mitrailleur in het voordeel is
boven den luchtgekoelden K. M. op affuit, maar die, zooals Overste
Jessen in zijn brochure omstandig aantoont, bij nadere beschou
wing geen reden behoeven te zijn om de schiettechnische eigen
schappen van den K. M. op lichte affuit lager te stellen dan die
van den normalen zwaren mitrailleur.
Alvorens daartoe over te gaan is het wel van belang om ten
aanzien van deze materie de aandacht te vestigen op twee feiten.
In de eerste plaats wijzen we dan op hetgeen de toenmalige
kapitein van den Generalen staf J. G. Koster in het reeds eerder
vermelde debat met den kapitein S.J.C. Olij opmerkte, nl.
„De oorlogservaring heeft geleerd, dat langdurig voortgezet
vuur van de zware mitrailleurs van aanvallende bataljons zoo goed
als nooit voorkomt, anders dan bij mitrailleureenheden, welke meer
achterwaarts opgesteld, met indirecte richting vuren. Een water
mantel is dus voor bataljons (regiments) mitrailleurs niet noodig''.
Ook is in dit verband vermeldenswaard het feit, dat verschil
lende gezaghebbende schrijvers in de buitenlandsche vakpers,
zooals v. Merkatz, Daniker en vele andere de denkbeelden van
Overste Jessen, ook wat de vuurtechnische mérites daarvan be
treft, nauwkeurig onder de loupe hebben genomen, maar dat
niemand dezer experts de bewering van Overste Jessen, dat zijn
geweermitrailleur op lichte affuit, half zooveel weegt als de normale
zware mitrailleur, maar gelijke vuursnelheid en dubbel zoo groote
trefzekerheid heeft, ook maar eenigermate in twijfel heeft getrokken.
Overste Jessen stelt de practische vuursnelheid van den Madsen
geweermitrailleur op 250 schoten per minuut en die van den
normalen zwaren mitrailleur eveneens.
Weliswaar bezit de zware mitrailleur een functionneeringssnel-
heid van 250 schoten per halve minuut, die trouwens ook met
den geweermitrailleur te bereiken is, maar zooals v. Merkatz
schrijft in zijn werk „Das neue Maschinengewehr Schiessverfahren"
zal niemand er aan denken een band van 250 patronen te ver
schieten, zonder daarbij eenige correctie op grond van zijn
waarnemingen tijdens het vuren aan te brengen. Wil men goede
trefresultaten verkrijgen, dan zal bij schieten met den zwaren
mitrailleur het vuur vaak onderbroken moeten worden. Anders
komt men tot munitieverspilling. Dat wordt bij den K. M. automa-
1096