bij uitnemendheid heeft de Overste Jessen in samenwerking met de Madsenfabrieken aan het moeilijke vraagstuk een oplossing gegeven, die ook voor ons leger wijde perspectieven opent. Mocht ik de zaak te optimistisch inzien, dan is de beproeving toch nog geenszins nutteloos geweest. Mocht nl. bewaarheid worden, hetgeen de tegenwoordige redacteur van dit tijdschrift destijds in bijdrage No. 64 van de Indische krijgskundige Vereeniging schreef, nl. dat het samenstel geweermitrailleur met affuit nimmer gelijkwaardig kan worden aan een zwaren mitrailleur, dan blijft toch nog altijd de aanbeveling van den zelfden schrij ver bestaan om een zeer klein deel der G. M.'s per bataljon wèl van een affuit te voorzien. lntusschen is een groot aantal jaren verstreken sinds die meening werd uitgesproken en schreed de techniek in dien tijd rusteloos voort, zoodat er thans zeer wel reden bestaat voor de verwachting, dat hetgeen een achttal jaren geleden onmogelijk werd geacht, thans een voldongen feit is geworden. En in dat geval, wanneer dus mijn verwachtingen worden bewaarheid, kan de winst zeer groot zijn. Men bedenke, dat ons leger thans geheel bewapend is met den Madsen K. M. en dat het dus alleen nog maar gaat om de aanschaffing van een zeker aantal affuiten, om aan het mitrailleur- vraagstuk, dat anders toch eenmaal op grond van verouderde organisatie en te gering aantal mitrailleurs onder handen zal moeten worden genomen, een bevredigende oplossing te geven. Men overwege ook, dat onze Madsen K. M als schouderwapen een moeilijke tijd heeft doorgemaakt en thans eerst geleidelijk het vertrouwen van den troep wint, al zal het voorloopig nog steeds door bijzondere zorgen omringd moeten blijven, zoodat toevoeging van een affuit ook in dit opzicht van bepaalde be- teekenis zal zijn. Ten slotte zou ik er den nadruk op willen leggen, dat de door mij voorgestane proef op eenigszins ruime schaal dient te geschieden. Het gaat nl. niet alleen om het beoordeelen van de ballistische en schiettechnische vermogens van den K. M. op af fuit maar vooral ook om het besti^deeren van de tactische moge lijkheden van dit samenstel. Wanneer men, om de gedachten te bepalen, één compagnie infanterie per divisie uitrust met een affuit per K. M., dan stel ik mij voor, dat op het einde van het binnenkort weer aan vangende oefenjaar voldoende gegevens beschik baar zullen zijn om met oordeel een beslissing te nemen in het in ditopstel aan deorde ge stelde vraagstuk, dat m.i. een legerbelang van de eerste orde inhoudt. 1100

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1929 | | pagina 46