Het 2de bureau ontvangt doorloopend en vooral van de eigen organen van het legerkorps inlichtingen, welke moeten worden ingeschreven, bestudeerd en met elkaar en met andere in verband gebracht". „Elke inlichting, welke ook de bron ervan moge zijn en de wijze waarop het is overgebracht, moet op schrift worden gesteld, indien dat althans nog niet het geval was', inge schreven en ingedeeld". We verwijzen speciaal naar Annexes il en III, waarin respectievelijk zijn opgenomen: Tableau memento des renseignement's géné- raux a rechercher", onderverdeeld in„I. Ce qu'est 1' ennemi" (ordre de bataille); „II. ce que fait 1' ennemi" (activité) en „III. Ce que projette 1' en nemi" (intentions), bedoeld als „aide-memoire"; en „Classeinent des renseig- nements d interêt géneral". (A. troupes ennemis; B. Terrain; ressources* population). In No. 4 (October 1929) van hetzelfde tijdschrift wordt vorengenoemd artikel beëindigd. Behandeld worden o. a. onder „de werkwijze bij de troe penkorpsen": de inlichtingen-officier bij een regiment infanterie, bij lichte troepen, bij de artillerie en bij de luchtstrijdkrachten. Infanteriebewapening. Miiitar-wissenschaftliche und technische Mitteilungen, „Sept.-Oct. nummer 1929." Infanterie-Sonderwaffen", kolonel A. Fischer. Tijdens den wereldoorlog kreeg de schr. van het Duitsche legerbestuur de opdracht een „Kleingeschütz" te construeeren dat wel ingevoerd, maar niet meer op het gevec ïtsveld gebruikt werd. De eischen waaraan de infanteriebewapening moet voldoen, toetst hij aan de ervaringen opgedaan bij den strijd om be woonde oorden, den stellingoorlog en den „beweglichen Abwehrkampf" van den stellingoorlog. Bij den tankafweer moet men in aanmerking nemen lste.dat het niet doelmatig en ook niet wel mogelijk is het geschut dat voldoet aan de eischen welke de infanterie in vorengenoemde gevallen stelt, ook nog met tankafweer te belasten, aangezien het geschut daardoor te zwaar zou worden voor de oorspronkelijke taak2de.dat „artilleristische Spezialgeschiitze" voor tankafweer uitstekend zijn, maar zich voor de infante- ristische tankbestrijding echter niet eigenen. Voor vliegerafweer wenscht hij een bijzonder wapen, nl. een „überschwere" mitrailleur met lichtspoormunitie, van niet te groot kaliber. Een projectiel met springwerking is daarvoor niet noodig. Aan- en afvoer. Mavors No. 10. October 1929. Kapitein Intendant J. B. de Jongh begint in„Applicatorische studie betreffende den dienst van den aan- en af voer en de verplegingeen serie artikelen waarin „het vroeger beschrevene (in den vorigen jaargang en in een tweetal nummers van den loopenden jaargang) op een verondersteld concreet oorlogs geval wordt toegepast". Dit voorbeeld behandelt een rivierverdediging door een (o.a. met de lichte brigade, een afdeeling luchtdoelartillerie, 3 compagnieën luchtdoelmitrailleurs en een vliegtuiggroep) versterkte divisie-groep. Organisatie. Mil. Wochenblatt. No. '0. September 1929. Organisatorische Betrach- tungeu uber Infanteriegliederung„Aan het indeelen van de zware wapens en speciale afdeelingen bij de bataljons en compagnieën gaat altijd een mee- ningsstrijd vooraf tusschen den specialist en den troep. De specialist wil blijven centraliseeren, onbewust meestal, door het op beperkte schaal invoeren van het nieuwe wapenterwijl eerst als het tactisch en technisch geheel beproefd is en invloed op de geheele strijdwijze gekregen heeft, de noodzakelijkheid blijkt, het onder de bevelen te stellen van de lagere commandanten." Schr. haalt als voorbeeld aan de eisch van indeeling van zware mitrailleurs bij de cie. en inijnenwerpers bij het bataljon. Hoofdbezwaar is de opleiding, welke echter gecentraliseerd kan blijven. „De kern van het vraagstuk ligt in de vraag of moderne lichte mitr, wezenlijk in staat zijn de infanterie-compagnieën zulk 100

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1930 | | pagina 102