101
een vuursteun te bieden dat zij zonder verdere toebedeeling van klein-kaliber
vlakbaanvuurwapens zelfstandige gevechtsopdrachten kunnen uitvoeren
Beschouwt men in dit verband den gedachtengang van den Deenschen overste
Jensen, die als eenheidswapen op het moderne slagveld ziet den Madsen-
mitrailleur, dan kan men zeer wel tot de opvatting komen dat bij voldoend
aantal en nog op 1200 m. goede resultaten gevende wapens, indeeling van
zware mitrailleurs bij de compagnieën overbodig wordt.
In No. 12 (September) van hetzelfde tijdschrift een artikel: „Motorisierung
und Organisation rasch beweglicher Truppen", majoor O. von Horstein. Schr.
neemt het artikel: „Radiahrtruppen und Motorisierung" (zie I.M.T. blz. 1055)
in beschouwing en ziet geen voordeelen in de motoriseering van groote
wielrijderseenheden. „Iedere gevechtshandeling zal vroeger of later met zich
brengen het achterlaten van het rijwiel. Geschiedt zulks spoedig, dicht bij
den weg en de als basis dienende autocolonne, dan zal het meenemen der
rijwielen noch als tijdwinst, noch als noemenswaardige krachtsbesparing wer
ken. Geschiedt het op een later tijdstip, verder van groote wegen, nadat de
rijwielen langeien tijd door het terrein verplaatst werden, dan zal het voor
de auto's dikwijls zeer lastig zijn, tot dat punt op te rukken, waar de tijwielen
tengevolge van 's vijands handelingen moesten worden achtergelaten" De
toekomst van de wielrijders ziet schr. dan ook in de samenwerking met de
cav. Een modern cav. regt. moet bestaan uit 2 a 4 escadrons1 of 2 esca-
drons met mitr. op draagpaarden of gemotoriseerd1 technisch escadron1
cie. wielrijders van 3 secties 1 sectie op motorrijwielen, elke sectie met
1 zwaren mitr.
In No 11 van het Militar Wochenblatt bespreekt Leppa in „Fnszfolkfra
gen achtereenvolgens: „Das „vierte" Regiment", „die schwache Schützen-
compagnie" en „die Gefechtseinheit". Hij wijst op de verschillende stemmen
die opgaan het 4de regiment in de divisie wederom op te richten c. q. te
behouden. Ook in Frankrijk, en daar wil men dan geen 4de regiment als regt
met alle zware wapens der infanterie, aangezien die in de infanterie-regimen-
ten thuisbehooren (kapitein Lustaunau inde Revue d'infanterie van Mei 1929).
De minimum gevechtssterkte der cie. behoort te zijn 200 man, alle verbin
dingsdienst-, trem. en ander personeel komi daarboven. De gevechtseenheid
was vroeger in D. het legerkorps. In den wereldoorlog werd het de divisie
Het streven bestaat om het regiment zoodanig te organiseeren dat dit de
eenheid wordt, waartegen schr. ernstig waarschuwt.
Stafdienst.
Militaire Spectator No 10 October 1929. Enkele opmerkingen over het
geven van werkbeveien", majoor P. W Sckarroo „Alle bevelen en aanwijzingen
welke voor het uitvoeren van technische werkzaamheden worden gegeven'
moeten dan ook vooral eenvoudig, kort en zakelijk worden samengesteld"
„in den bewegingsoorlog bv. zal het maken van afzonderlijke werkbeveien
uitzondering en zelfs in vele gevallen niet mogelijk of overbodig zijn".
„De maitregelen, welke moeten worden getroffen om in den bewegings-en
in den stellingoorlog de waarde van het terrein als strijdmiddel te verhoo-
gen, kunnen alleen dan tot hun rechtkomen, wanneer zij als een samenhangend
geheel aan de verschillende wapens worden kenbaar gemaakt".
Afweer van vechtwagens.
j A";*.Sc,llvveizensche Zeitung. No. 10. October 1929. Ueber
die Abwehr von Kampfwagenluitenant M. Rüschmann. „De afweer moet
wegens de operatieve beweeglijkheid van moderne lanks reeds tijdens den
marsch gereed zijn. In verband daarmede wordt de toebedeeling van
begeleidende artillerie aan de voorhoede en in 't bijzonder aan flankdekking
een absolute eisch 6
„Tankval en moeten minstens 5 m. breed enl'/2m. diep zijn en mogen
met opvallen". „Sperren moeten van beton worden gemaakt, willen zij te^en
groote tanks kunnen standhouden, of van ijzeren balken in betonfundeeringem"