maar een keertje geprobeerd worden. In 1908 nam kapitein Kooy,
de redactie in handen en poogde met inzet van al zijn krachten,
het blad een verjongingskuur te doen ondergaan. Helaas om hierin
te kunnen slagen moet men zelf inderdaad jong zijn, ik bedoel
natuurlijk niet jong in jaren, doch jong in gedachten, jong in op
vattingen, moet men niet vastzitten aan vooroordeelen, aan militaire
dogma's, doch moet men een open oog hebben voor het verganke
lijke, zelfs in een versteend, verhard lichaam als het militaire moet
men de kennis, het talent, den slag, tenslotte den moed hebben
nieuwe banen te openen, waar de oude naar het moeras bleken te
loopen" en verder:
„Wil een militair tijdschrift werkelijk weergeven, wat er in het
korps omgaat, wil het werkelijk wezen wat het moet zijn; een vak
tijdschrift, in de ruimste beteekenis van het woord, dan moet de
verantwoordelijke redacteur iemand zijn, die buiten de specifiek
militaire verantwoordelijkheid staat".
Men voelt het reeds waar die schrijver naar toe wil n. 1. een
niet actief-officier redacteur. Ook deze schrijver veroordeelt ver
schillende toenmaals in het I. M. T. verschenen artikelen.
Dan wendt zich de redacteur in een open brief tot den schrijver in
de Soerabaja Courant, verklaart de bezwaren, welke de redactie
ondervond; weerlegt de gedane verwijten en eindigt met een woord
van opwekking tot de medewerkers.'
In dit waardige en zeer sympathiek gesteld verweer komt een
zinsnede voor, welke voor de geschiedenis van het I. M. T. wel
vermeldenswaard is n. 1. „Er is in allen ernst gezocht naar een
burger-redacteur, maar het eind is geweest, dat ik de taak op mij
heb genomen in de hoop door een woord van opwekking aan de
kameraden deze tot een meer krachtige medewerking te kunnen
krijgen
Gezegd moet worden, dat inderdaad uit de I. M. T. nummers van
die jaren een groote persoonlijke werkzaamheid van den redacteur
blijkt.
Uit de geheele gedachtenwisseling krijgt men wel den indruk
dat er in die jaren een strooming was, welke zich richtte op meer
publicaties op materieel en op politiek gebied. Het vaktijdschrift
„moest de sp'iegel" heeten, waarin zich het intellectueele leven van
het korps zou afbeelden. De redacteur moet onafhankelijk staan.
Hetzelfde geluid dus, dat viel te vernemen toen het I. M. T. no"
in windselen lag.
Men kan zeggen, hier valt een nieuwe opleving te constateeren
van de behoefte, welke vroeger reeds naar buiten getreden was,
om het tijdschrift niet of niet alleen te doen zijn een militair-
technisch-tijdschrift, maar tenminste ook het orgaan waarin de
stroomingen t. w. de materieele en de politieke stroomingen
in het officierskorps tot uiting kunnen worden gebracht. Stroo-
9