mers dat de km. groep „stootkracht" bezit. Op gróóte vijandelijke afdeelingen zullen de km. groepen wel nooit stuiten, zonder voorafgaande waarschuwing van de verkenners. De g. groepen behooren gespaard te worden. Zij dienen de beslissing te zoeken en moeten dus liefst ongedecimeerd in de vijandelijke stelling gebracht worden, reden waarom bij een ver rassend optreden van den vijand de km. groepen het best de eerste klap kunnen opvangen. De km. zelve lijdt daardoor niet veel. De munitie kan altijd nog wel medegevoerd worden (zie bijv. R. 1. pt. 260 (1).*) Met bovenstaand betoog kom ik tot de overtuiging, dat onze reglementen en voorschriften slechts één groepeering, zoowel voor de nadering als voor den overgang tot het gevecht, kennen. Q. V. I. pt. 61 (1) geeft dan ook aan, dat aan de onderdeelen der sectie, bij haar oplossing, de in te nemen opstelling wordt gegeven Verder spreekt dat punt niet meer over een wijziging van groepeering bij overgang tot het gevecht. Wel spreekt het over een verder doorgevoerde oplossing der onderdeelen van de sectie, waarschijnlijk omdat blijv. R. I. 263 (1) als onderdeelen der sectie 2 g. brigades en 3 km groepen noemt, en deze g. brigades nog verder in g. groepen kunnen worden gesplitst, al naarmate wij „kans op vuurhebben of wij „over moeten gaan tot het gevecht". Eventueele voorstanders van „km. groepen tijdens de nadering achter in de opgeloste sectie" en hen die, volgens C. Ct., nog andere meeningen zijn toegedaan hoop ik te hebben overtuigd, dat onze reglementen en voorschriften de vuurkracht in de sectie steeds vóórop, de stootkracht tot op het laatste moment gecon serveerd wenschen. Hergroepeering om over te gaan tot het gevecht moet m.i. berusten op, meestal haastig neergeschreven, bevelen van den sectie-commandant, die door ordonnansen moeten worden overgebracht hetgeen m.i. tijdroovend en uit een moreel oogpunt niet juist is. De éénmaal aangenomen groepeering blijft gehandhaafd, terwijl „samenballing" zooals door C. Ct. besproken, in bedekt terrein natuurlijk plaats moet en kan hebben. Het vormen van gevechtsgroepen voor speciale opdrachten (G.V.I pt. 61(4)) blijft mogelijk door één of méér g. groepen op te doen rukken, naar één of méér voorwaarts aanwezige km. groe pen, welk oprukken willekeurig naar links of naar rechts kan plaats hebben. Manoeuvre blijft dus mogelijk, terwijl de g. groepen, achter de km. groepen geëchelonneerd, de voorgeschreven diepte-op stelling van de sectie waarborgen. Het a priori vormen van gevechtsgroepen, wordt door onze voorschriften blijkbaar niet voorgestaan, daar deze groepen 31 Zie noot vorige blz.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1930 | | pagina 33