de spreiding van meeningen. Zoolang onze voorschriften iets im-
pératief bepalen lijkt het mij, terwille van de eenheid in opvat
ting van de grondbeginselen, welke het optreden der eigen
troepen moeten beheerschen, onjuist om weder een andere, mo
gelijk juiste, meening te pousseeren in een alleszins te waar-
deeren studie ter verkrijging van de zoozeer gewenschte één
stemmigheid.
De sectie in de vuurlinie.
Onder dit hoofdstuk wordt G. V. I. pt. 205 door C. Ct. ernstig
op den korrel genomen. C. Ct. beweert dat bedoeld punt uit ons
G. V. 1. tot tactische ketterij zou voeren, daar ook hier geëischt
wordt, dat de groepen van een g. brigade niet verder dan 50 M
uit elkaar opgesteld mogen worden. Ik heb tot op heden bij de
verdediging vrijwel steeds de opvattingen van C. Ct. gehuldigd
gezien, terwijl het starre vasthouden aan de breedte van 50 M.
mij niet bepaald is opgevallen. Immers schrijft punt 205 G. V. I.
voor, dat als regel geen grootere breedte zal worden ingenomen.
Verder vind ik in R. I. pt. 183(2) eene opvatting vastgelegd, die
bij de opleiding tot het gevecht ons de noodige vrijheden toestaat.
Het lijkt mij onmogelijk dat het gevechtsvoorschrift in punt 205
weder andere regelen zou willen geven. Voorts meen ik de
aandacht te moeten vestigen op R. I. pt. 209(5) waar den br. ct.
wordt opgedragen bij het bepalen van de tusschenruimte der
groepen rekening te houden met de breedte der terreinstrook
welke hem in het gevecht ter beschikking zou staan en met de
dekkings mogelijkheden, welke het terrein biedt. Hier wordt dus
juist impératief voorgeschreven wat C. Ct. zoo gaarne zou wen-
schen, want R. I. 209(5) is zoowel geldig voor den aanval als
voor de verdediging. Ik kan het bepaalde in G. V. I. pt. 205 dan
ook niet bezwaarlijk achten, vooral omdat het verbreken van het
brigadeverband m. i. niet onnoodig moet plaats hebben, al zal
dit in onze terreinen tenslotte regel behooren te zijn.
34
DE VERDEDIGING.
G. V I. 205. Als regel zullen de cn. der g. (k.) brigades hunne afdeelingen
geen grootere breedte dan 50 m doen innemen.
R.l. 183. (2) De daartoe in dit hoofdstuk aangegeven opstellingen en
bewegingen zijn nochtans niet verplichtend. Een ieder is vrij om
die opstelling of die beweging te gelasten (kiezen), welke hij
onder de gegeven omstandigheden de beste acht, ook al is die
opstelling of beweging niet in dit reglement opgenomenveel
vuldige oefening zal een ieder de noodige vindingrijkheid terzake
moeten bijbrengen.
G. V. I. 32. b. afdeelingen, welke de commandanten der voorste compag
nieën te hunner beschikking hebben gehouden dit zijn de com
pagnies-reserves. Vuurlinie en compagnies-reserves vormen samen
de le linie.