die oorspronkelijk 35 kg/cm2, bedroeg, zal stijgen en mede zal
werken tot het remmen van den terugloop.
Dit samengeperst gas zal zich willen uitzetten, de vloeistof weer
in den vooruitloopcylinder willen terugdringen en daarbij het geheel
dus weer in den oorspronkelijken toestand terug willen brengen.
Bij weer in batterij loopen wordt de remvloeistof in den rem-
cylinder van vóór naar achter den remzuiger teruggeperst door
de spuigaten en door de doorvloeikanalen in den remzuiger. Tevens
wordt echter door het naar voren loopen van de rembuis de ruimte,
welke achter het ventielstuk gelegen is, steeds kleiner, zoodat de
zich daarin bevindende vloeistof wordt weggeperst. De vloeistof
drukt daarbij het ventielstuk tegen de inloopkolf, waardoor in
deze onderdeelen de sectorvormige openingen geheel of nagenoeg
geheel worden afgesloten. De vloeistof wordt dan gedwongen door
de nauwe doorstroomingsopening, welke gevormd wordt door de
dwarsdoorsneden van de groeven in de rembuis en eventueel ook
door het niet afgesloten gedeelte van de sectorvormige openingen,
te stroomen naar de ruimte vóór de inloopkolf en vandaar langs de
doorvloeikanalen in den remzuiger naar de ruimte in den rem-
cylinder, welke achter den remzuiger is gelegen. Hierdoor wordt
het vooruitloopen geremd. Doordat de groeven in de rembuis gaan
deweg in diepte afnemen, wordt een gelijkmatige remming ver
kregen. De laatste stoot wordt opgevangen, doordat het kulasstuk
tegen de stootkussens op de wielgdragerhelften oploopt.
Bij het geven van elevatie wordt de lengte van den terugloop auto
matisch geregeld door den terugloopregelaar en wel zoodanig, dat
zelfs bij de grootste elevatie de houwitser aan het einde van den
terugloop den grond niet raakt.
De terugloopregelaar bestaat uit een rembuisstelkoker, welke
om de rembuis is geschoven, doch ten opzichte daarvan niet draai
baar is; voorts uit een daaraan verbonden samenstel van schar-
nierbare stangen, waarvan het einde vast is verbonden aan de
rechtertappen. Bij het op- en afdraaien van den vuurmond zal hier
door de rembuisstelkoker en daarmede ook de rembuis gedwongen
worden te draaien. Door deze verdraaiing van de rembuis verandert
de stand van de doorvloeikanalen in den remzuiger ten opzichte
van de groeven op de regelingsstang met als gevolg een verkleining
van de doorstroomingsopening binnen den remzuiger bij het ver-
grooten van de elevatie en omgekeerd. De remming is dus bij groote
elevaties gedurende den geheelen terugloop sterker. Bovendien
verandert door de verdraaiing van de rembuis tevens de stand
van het ventielstuk ten opzichte van de inloopkolf en wel zoodanig,
dat bij groote elevaties bij het weder in batterij loopen van den
houwitser de sectorvormige openingen in de inloopkolf door het
ventielstuk niet meer volkomen zijn afgesloten. De remming bij den
vooruitloop is daardoor geringer, hetgeen ook noodzakelijk is, aan
gezien bij de groote elevaties de terugloop korter en daardoor de
50