toetsen een theorie die dan vervat moest zijn in eene nkel tijd schriftartikel en in het laatste Fransche camouflagereglement. Welnu, ik heb er de bronnen op nageslagen en vooral de „Instruction provisoire technique sur le camouflage" deed mij een licht opgaan. En daar ik meen dat behalve de deskundigen (i. c. de genieofficieren), iedere troepenofficier vertrouwd moet zijn met het a. b. c. van de camouflage laat ik hieronder eenige regels voor het onherkenbaar maken van stellingen en opstellingen, in het bijzonder met het oog op de waarneming uit de lucht, volgen. Maar laat mij voorop stellen dat het niet de bedoeling is om de van ouds bekende voorschriften in den breede te bespreken. Met een opsomming hiervan en een korte uiteenzetting mag worden volstaan 1. De aanblik van het terrein moet zoo min m o- gelijk worden veranderd, vooral regelmatige figuren moeten worden vermeden. Natuur lijke materialen leveren vrijwel steeds de beste camouflage middelen. Dit alles betreft dus de aanpassing aan de natuurlijke terreins gesteldheid, die werkelijk zeer eenvoudig is uit te voeren voor zoover er sprake is van maatregelen tegen de „horizontale" waarneming. De ontwerper van de camouflage staat op den grond en kan dus de resultaten van zijn werk beoordeelen, mits hij hierbij maar de positie inneemt, vanwaar de vijand de gecamoufleerde opstelling uit zal beschouwen. Zit de vijan delijke waarnemer echter in de lucht, dan wordt de zaak anders. Zooals uit het ondervolgende moge blijken worden bij de „ver ticale" verkenning het terrein en de veranderingen die daarin hebben plaats gehad werkelijk met een geheel ander oog be schouwd dan bij de horizontale waarneming. Zonder op deze optische kwestie vooruit te loopen, kan toch wel worden gecon stateerd dat een grillig gevormd, door verschillende boomsoorten begroeid terreingedeelte de beste gelegenheid voor gecamoufleerde opstellingen aanbiedt. Men beschouwe slechts den N. W. hoek van de foto, waarin langs de spoorbaan een tweetal op zeer eenvoudige wijze vermomde opstellingen (a) moeten voorkomen: zij vallen naast het stukje „oerbosch" dat zich daar ter plaatse bevindt, in het geheel niet op. Ook nadat ik die stelling op den grond had bezichtigd, was het mij bij een volgende verkenning, zelfs van geringe hoogte af, niet mogelijk om de door wat afgesneden struikgewas en bladeren bedekte ingravingen te ont dekken het bonte bladerdak van de omgeving, waarin alle mogelijke kleuren door elkaar voorkwamen, vertoonde zich blijk baar juist op de zelfde wijze. 2. Gedeeltelijke camouflage heeft vr ij wel geen waarde. Het niet vermomde gedeelte trekt de aandacht van den waarnemer en maakt de 105

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1930 | | pagina 3