169
Wanneer namelijk gietijzer gesmolten wordt en daarbij verhit tot
2300 F. verbindt zich alle koolstof die erin aanwezig is met ijzer.
Bij afkoeling blijft dan deze koolstof aan het ijzer gebonden en krijgen we
een ijzersoort die bekend is onder den naam van „carbid ijzer" of „wit-
gietijzer". Alleen is het eisch dat deze afkoeling zeer plotseling geschiedt,
b. v. in water of dikwandige ijzeren potten (coquilles). Wordt het ge
smolten ijzer van dezelfde oorspronkelijke samenstelling langzaam afgekoeld,
dan scheidt zich de koolstof af en is duidelijk zichtbaar in het ijzer. Dit
geven we den naam van „grijs gietijzer".
Het witte gietijzer is hard en bros en moeilijk te bewerken, het grijze
daarentegen is zachter en taaier en daardoor voor bewerking meer
geschikt.
russchen deze beide soorten zijn natuurlijk vele tusschenvormen met
min of meer vrije koolstof of grafiet.
Silicium. Si. is van 0,5-3'/2% 'n het gietijzer aanwezig. Het werkt gun
stig bij het afkoelen op het ontstaan van grafiet. Te hoog Si-gehalte
maakt het ijzer bros en hard.
Zwavelminder dan 0,1%. Het maakt het ijzer dik vloeibaar.
Fosfor tot l,5°/0 in het ijzer aanwezig, verhoogt de vloeibaarheid,
doch tevens de brosheid van het ijzer.
Voor uitvoerige beschrijving van de ijzersoorten wordt aanbevolen
het boek van Prof. van Rooyen, Mechanische technologie, deel 1 metalen.
Ten nauwste met deze verschillende samenstellingen van het gietijzer
hangt de laschbaarheid samen. Wanneer gietijzer, onverschillig of dit
oorspronkelijk grijs of wit gietijzer was, langen tijd aan hooge tempe
ratuur is blootgesteld (b.v. een gietijzeren koelmantel die aan de binnen
zijde steeds met vuur in aanraking is) dan verbrandt langzamerhand de
koolstof eruit.
We houden dan over wat wij noemen silicium-ijzer. Dit ijzer is niet
op de gewone wijze te lasschen. Het electrode materiaal erop gebracht
vloeit er niet mede samen, hecht er zich niet aan en blijft er los boven
op liggen.
De groote vraag of een stuk gietijzer al dan niet te lasschen is, hangt
af van den vorm waarin de koolstof aanwezig is. Hoe meer de koolstof
aanwezig is als grafiet, dus hoe meer het ijzer het grijze gietijzer nadert, des
te moeilijker is het te lasschen, dan heeft n.l. geen samenvloeing van elec
trode materiaal en werkstuk plaats. Hoe meerde koolstof in een gebonden
vorm aanwezig is, des te beter is het ijzer te lasschen. Dus hoe meer het
ijzer het witte gietijzer nadert, des te makkelijker is het te lasschen.
Ter beoordeeling of een stuk gietijzer al dan niet gelascht kan worden,
hakt men er een stukje af en bekijkt de breuk aandachtig om te beoor-
deelen of deze wit dan wel grijs ziet. Grijs ziende, is het ijzer niet op
de gewone wijze te lasschen, is zij wit dan kan op gewone wijze het
werkstuk worden gelascht.
Is de kleur twijfelachtig dan lassche men een klein stukje en probeere
of de lasch met een hamer is af te tikken. Is het ijzer te grijs, dan springt
de lasch in zijn geheel van het werkstuk en op het aanhechtingsvlak is dan een
witachtig poeder zichtbaar. De aanwezigheid van dit poeder is een gevolg
van de vele vrije koolstof dat het ijzer bevat, waardoor de samenhang
der ïjzermoleculen minder hecht is. De werkelijke ijzerdeeltjes van het giet
ijzer, benevens bevattende staaldeeltjes, smelten als de boog getrokken
wordt. Deze z. g. n. vrije deeltjes hechten zich in dezen toestand aan het
opvloeiende electrode materiaal door moleculaire aantrekking. Als deze
beweging van de metaaldeeltjes plaats heeft, blijft de koolstof als vrije
koolstof achter.
Losgelaten door de metaaldeeltjes zakken de koolstofdeeltjes naar den
bodem van den inbrandingkrater) ontstaan door het opstijgen van de
anetaaldeeltjes.