op eene geschikte gelegenheid tot het opslaan van een bivak aan de rechter zijde der rivier. Het water had toen echter zoo'n groote snelheid en diepte, dat het doorwaden op de gewone wijze niet meer mogelijk was. Door middel van een over de rivier gespannen rotankabel moest de overzijde worden bereikt. Ik stond reeds met een man of acht aan de overzijde, toen een korporaal en een fuselier aan de beurt waren en zich, aan den kabel voortbewegende, juist in het midden van de rivier bevonden, dat plotseling een, op een wal gelijkende, watermassa naar beneden kwam, tegelijkertijd boomstammen in de vaart medesleurende. De beide militairen kwamen horizontaal te liggen, maar moesten ten slotte den kabel loslaten, omdat zij niet bij machte waren dezen langer vast te houden. Eenige honderden meters verder wisten zij zich gelukkig te redden. Zij moesten echter op die plaats blijven, omdat er geen mogelijkheid bestond om zich bij ons aan te sluiten. Ik zag hen zonder geweren, niet tegenstaande deze „en bandoulière" waren gedragen De bandjir was met dit voorval eigenlijk eerst goed ingetreden. Zoo gingen wij den nacht in, verdeeld in groepen op verschillende plaatsen aan de rivier. Van het opslaan van een bivak was geen sprake. Toen het water merkbaar begon af te nemen, liet ik gedu rende den nacht herhaaldelijk de diepte peilen. Eindelijk lieten diepte en stroomsnelheid toe, dat ik de rivier kon doorwaden, om mij van den toestand bij de anderen op de hoogte te stellen. De twee verlaten militairen kon ik echter in de duisternis niet vinden, hetgeen mijne ongerustheid uit den aard der zaak niet deed ver minderen. Ook aan dezen nacht kwam een einde. Het daglicht, dat de duisternis doet wijken, verjaagt tevens de muizenissen. De stroom was bijna weer normaal tot de bedding terug gekeerd de beide „gedetacheerden" werden gevonden, ietwat pijnlijk en gekneusd. Met het oog op de verloren gegane wapens werd door mij daarop onmiddellijk overgegaan tot het systema tisch afzoeken van dat riviergedeelte. Na twee volle dagen gelukte het onze dwangarbeiders de verloren geweren weer op het droge te brengen. De wapens lagen met de bajonetten onder steenen vastgeklemd en waren betrekkelijk weinig afgedreven. Dat was mij een pak van het hart Als een derde voorbeeld in dit verband moge, om niet in herhaling te vervallen, worden verwezen aan den door schrijver gemaakten patrouille-tocht, beschreven in het Aanh. V. P. T. L. onder no. 176. Wilde dieren. De invloed, welke tijgers op een patrouille kunnen hebben, staat reeds vermeld in het Aanh. V. P. T. L. onder no. 196. 373

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1930 | | pagina 105