In 1720 werden alle afdeelingen Marechaussee, die in betaling
waren bij de provinciën, opgeheven. Een reorganisatie vond
plaats, waarbij dezelfde voorschriften voor het korps
werden vastgesteld. Een zelfde uniform werd voor het geheele
wapen bepaald. Deze uniform was zeer opvallend. Zij bestond
uit een jas van blauw laken rood gebiesd en met roode opslagen,
met zilvergalon afgezet, witte zijden nestel, een hoed met zilver
galon, mantel van blauw laken met roode opslagen en een vest
en korte broek van laken van gemsleder kleur.
In 1769 werd voorgeschreven dat de haren der Marechaussee
gebonden moesten worden met een zwart lint met zwarten roset
en de hoofden en staarten der paarden voorzien zouden zijn van
een lint en roset van scharlaken kleurige wol.
In 1720 en 1724 werd onder de regeering van Lodewijk XV
het gezag over de Marechaussee geleidelijk ontnomen aan de
maarschalken en werd dit gezag gelegd in handen van de pro
cureurs-generaal, terwijl deze maatregel onder de regeering van
Lodewijk XVI zijn beslag kreeg. De maarschalken verloren op
die wijze den grooten invloed, die zij op het korps konden
uitoefenen; het korps kwam ter beschikking van de admistra-
tatieve en de rechterlijke macht, terwijl aan de maarschalken
slechts de handhaving der krijgstucht bleef opgedragen. Deze
maatregel was slechts een voorlooper van de afschaffing der
maarschalken, hetgeen in 1791 plaats vond.
In 1790 werd de Marechaussee gereorganiseerd in een mili
tair korps, gevormd naar het model van het leger en nam den
naam aan van Nationale Gendarmerie, terwijl het korps onder
den Minister van Oorlog kwam te staan.
De geest van gelijkheid in Frankrijk, deed ook zijn invloed
gelden op het korps Marechaussee. Bij decreet van 15 Augustus
1792 werd aan de onderofficieren en manschappen der Mare
chaussee, welk korps intusschen bij het leger was ingelijfd, toe
gestaan zelf hunne officieren te kiezen. De gevolgen bleven
niet uit. De Gendarmerie Nationale voldeed niet meer aan de
behoeften, die het leger er aan stelde, het grootste gedeelte der
manschappen, waaruit het korps was samengesteld, misdroeg zich
in die mate, dat zij moesten worden verwijderd.
Ook in het binnenland voldeed de gendarmerie niet meer aan
de eischen, die de veiligheid er aan stelde, hetgeen niet verbe
terde toen in 1797 het aantal brigades in het binnenland werd
uitgebreid.
Bij de wet van 28 germinal an 6 (17 April 1798) werd aan de gen
darmerie nieuw leven ingeblazen. De reorganisatie omvatte het
geheele korps, zoowel wat organisatie, bezoldiging en administratie
betrof, als wat betrof zijne verhouding tot verschillende autoriteiten.
Over het geheele rijk werden brigades verdeeldieder depar
tement kreeg zijn compagnie gendarmerie onder bevelen van
divisie- en legioenchefs.
389