ders 3e klasse, behalve wat hunne dapperheid betreft twee contrasten. De bekende formatie der marechaussee brigade (half Ambon- neesch Menadoneesch en half Inlandsch) wakkerde de onder linge wedijver, om zich te onderscheiden der verschillende landaar den in hooge mate aan. En zoo gelukte het m,enig Javaan of Ti- morrees, zich de achting af te dwingen van de Ambonneezen en Menadoneezen als zij toonden gelijkwaardig te zijn in moed en volharding, werden zij, ook als zoodanig door hen behandeld, ter wijl de anderen werden gequalificeerd als „bikin sterk brigade sadja". Ik herinner mij een dag in het bivak Lam Meulö (4e Divisie) als commandant van eene kleine mobiele Colone van 2 brigades ageerde ik in Pidie, waar de Overste Scheepens, Commandant van het 14e Bataljon Infanterie, als Troepencommandant en Civiel Gezaghebber optrad. Door mijne zelfstandige opdracht was ik feitelijk niet onder zijne bevelen gesteld, maar aangezien wij marechaussee-officieren voor dezen Overste als luitenant en kapitein een der meest schit terende figuren van het Korps nog steeds de grootste vereering koesterden, trachtte ik dat feit te negeeren, al had de overste, toen ik mij bij hem meldde, tot mij gezegd: „lk heb met jou geen bbbbliksem te maken". Ik deed eenvoudig alsof de Overste wel mijn chef was en ik won. Toen op zekeren dag de post een kistje aan mijn adres bracht, inhoudende 1 M. W. O., 1 kruis voor Moed en Trouw en 8 eervolle vermeldingen, met opdracht daarmede van mijne brigades te decoreeren, besloot ik aan Overste Schee pens te verzoeken, om die onderscheidingen uit te reiken, wat hij natuurlijk deed, nadat hij tweemaal gezegd had „ik vvvverdom het" Het werd een ouderwetsche marechausseedag De Divisiecom mandant Kapt. van Gheel Gildemeester nam. de parade af, ik zelf commandeerde de Divisie, en de Overste decoreerde en hield eene schitterende toespraak (als de Overste een speech hield stotterde hij nooit). Bij het daarop volgende samenzijn in de cantine (dat woord mag geloof ik nu niet eens meer gebruikt worden) kreeg ik be vel van den Overste, die vond dat ik mij er al genoeg uitgedraaid had om den troep toe te spreken En van die gelegenheid maakte ik gebruik om drie Javanen, die voor den besten Ambonees of Mana- donees niet uit den weg gingen, voor het front te roepen en hen aan de anderen tot voorbeeld te stellen. De groote zware Paliman kreeg het te kwaad. Koentjoeng, mijn hoornblazer, die alleen het signaal „attakeeren" behoorlijk kon blazen, werd vaal bleek en Oesoel begon te tandakken. 298

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1930 | | pagina 20