optreden geleidelijk verkregen hetgeen beoogd werd nl. zoowel
overdag als des nachts veiligheid van personen en goederen,
handhaving van orde en rust en als gevolg hiervan ontwikkeling
van welvaart, terwijl het bestuur door de krachtige hulp van de-
marechaussees slaagde in zijne moeilijke taak om dat gebied
volkomen onder rechtstreeksch gezag en controle te brengen. Om
dit laatste gedaan te krijgen was het noodzakelijk om registers
aan te leggen van alle in het gebied aanwezige groote en kleine
kampongs en afzonderlijke nederzettingen met de daarin gelegen
woningen, het aantal en de namen der daarin wonende mannen
met hunne vrouwen en kinderenaanwezige wapens, paarden,
karbouwen, schapen, geiten en verdere bezittingen, met vermelding
van uitgeoefende bedrijven enz. en die registers voortdurend bij
te houden en te vervolledigen. Dit alles werd binnen de gecon
centreerde linie door de marechaussee verricht en is het daar
door aan het bestuur van Groot-Atjeh gelukt eene nagenoeg
volkomen contróle op de binnen deze linie wonende Atjehsche
bevolking uit te oefenen. De geordende toestanden, die in dit
tijdvak (1890-1896) binnen de linie ontstonden zijn dan ook hoofd
zakelijk te danken aan de wijze waarop het korps zijn arbeid
verrichtte.
Uit de bijlage I blijkt, dat in deze periode aan enkele leden van
het korps reeds Koninklijke onderscheidingen werden toegekend.
Van af 1896 begon men echter het korps ook te gebruiken
voor zuiver militaire doeleinden.
Reeds vóór het verraad van Teukoe Djohan (ex T. Oemar)
zien wij het korps Marechaussee de door de lieden van Oemar
in de zg. „buiten-linie" bezette blokhuizen van hen overnemen,
aangezien Oemar zijn hulptroepen noodig had voor de voorgenomen
excursie naar het Lamkraksche (welke excursie echter door het
enkele dagen later plaats vindende verraad van Oemar niet door
ging). Zoo werden de blokhuizen Toei Selimbing, Aloer-Oe,
Montassik en Mata-Air op den 25en Maart 1896 elk door een
brigade marechaussee bezet. Vooral het blokhuis Aloer-Oe had
het in den namiddag van 28 Maart en in den daarop vol
genden nacht hard te verantwoorden. De bezetting onder comman
do van den moedigen en beleidvollen brigadecommandant, Eur.
Sergt. Mar. A. Havenga Alg. Stb. No. 19908, gaf den Atjehers
(een 200 man sterke en met vuurwapens bewapende bende)
echter geen kans, zoodat zij ten 4 u. v.m., mede dank zij het
feit dat de commandant van het naburige Senelop hen duchtig
onder vuur nam, onverrichter zake moesten aftrekken.
Na het verraad van Oemar besefte men algemeen, dat ons
geschokt prestige coute que coüte moest worden hersteld en daar
de vijand thans tegenover ons stond ruim voorzien van geweren,,
kruit en lood, moest den sinds 1881 gestaakten oorlog wederom
worden hervat en het in 1884 aangenomen stelsel van „con
centratie" dus worden verlaten.
309