„terwijl luit. Tammes met de zijnen zich op verzoek van luit. „Dijkstra naar het N. O. bastion spoedde, dat nog steeds in 's „vijands handen was. „Dit bastion, dat een houten vloer, een dito omwanding en „een dakbedekking had, werd nu omsingeld en toen de vijand „door bleef vuren en niet naar buiten wilde komen, stak men „het dak in brand. Dat werd den verdedigers te benauwd. Zij „vielen in het daarop volgend handgemeen, terwijl een zestal in „de vlammen omkwamen. „De 9e brigade, onder den Amb. Sergt. Harmusial No. 10906, „die zooals wij zagen de Oosterface als haar deel had gekregen, „kwam tegenover het Z. O. bastion, waarin zich tal van opge daagde Atjehers verzameld hadden, die uit den aard der zaak „al hun vuur op den kleinen troep concentreerden. Krachtig „gesteund door zijn korporaal Politimu No. 35297 en den ouden „fuselier Semoukil No. 8892, werd echter ook hier door Harmusial ,,de versperring geforceerd en stelde de brigade zich voor de „in deze face aanwezige poort op, om den vijand het vluchten „te beletten. Een vijfentwintigtal sloegen zich door de zwakke „brigade evenwel heen en ontkwamen in de richting der Atjeh- rivier. „In dit kort doch hevig gevecht verloor Harmusial 10 van de „17 manschappen t. w. 4 dooden en 6 zwaar gewonden. Ook de „wakkere Semoukil schoot er het leven bij in. „Een deel der vijanden, die zich aan de Noorderface een uitweg „wilden banen, stietten op de le brigade. Terugdeinzend kwamen „zij in een daar aanwezige natte gracht terecht en lieten daar „hun leven. „Om 5 u. v. m. was de versterking geheel in het bezit der „troepen. „Het gevecht had dus een kwartier geduurd. Tot zoover de aanhaling. De diensten door het korps bewezen zijn steeds zoowel door het Legerbestuur als Regeering erkend als van zoodanig gewicht, dat telken jare gereede aanleiding werd gevonden tot bestendiging van het korps. Nadat bij de Gouvernementsbesluiten van 29 Januari 1892 No. 7, 13 Januari 1897 No. 1 en van 16 December 1897 No. 9 de sterkte van het korps was opgevoerd tot resp. 4 officieren en 242 minderen 5 officieren en 362 minderen 9 officieren (w. o. 1 Majoor of Bij dit besluit werd tevens bepaald, dat de taak die het korps Marechaussee was toegekend bij het besluit van 2 April 1890 No. 10 werd uitgebreid als volgt„tot het verrichten van politiediensten en van die handelingen „van den kleinen oorlog, waarbij het korps door zijne gedetailleerde ken- „nis van het terrein en zijn vertrouwdheid met de bevolking in het bijzonder „geschikt is." Het korps bleef dus het karakter van militaire politie behouden al men zijn werkkring ook in ruimeren zin op. vatte

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1930 | | pagina 41