Luitenant-Kolonel, Commandant van het Korps) en 485 minderen
werd bij Gouvernementsbesluit van 3 Maart 1899 No. 6 de sterkte
gebracht op 20 officieren en 1212 minderen verdeeld in 5 divisies
a 3 afdeelingen a 4 brigades; elke divisie onder commando van
een kapitein-divisiecommandant. Met het commando over het
Korps v. w. b. het militair beheer werd een hoofdofficier belast
(al heel spoedig de Plaatselijk Commandant te Koeta-Radja) die zich
echter tot de andere autoriteiten verhield als de overige Korps
commandanten in Atjeh en Onderhoorigheden.
Alle bij het korps ingedeelde officieren werden a la suite van
hun wapen gevoerd, terwijl verder werd bepaald, dat de divisie-
en zoo noodig de afdeelingscommandanten tevens zouden optreden
als civielgezaghebber.
In deze laatste uitbreiding vooral ligt dan ook de erkenning
van de waarde van het korps voor de pacificatie van het land
waarin het ageerde.
Natuurlijk genoten de leden van het korps ook zekere voor
deden. Zoo kregen de kapiteins hetzelfde traktement als hunne
ranggenooten bij den Generalen Staf, de luitenants als hunne
ranggenooten bij het Wapen der Genie en de onderluitenants
als de 2de luitenants bij dat wapen, terwijl voor de onderof
ficieren en minderen de soldij afzonderlijk werd bepaald.
De marechassees waren vrijgesteld van garnizoensdiensten en
van het voeren van menage zij droegen speciale onderscheidings
teekenen nl. een belegsel op beide hoeken van den kraag en
een platte krul op de mouwen, de minderen van oranje laken,
de officieren van goudzij ontvingen ieder 2 buikbanden en
droegen slobkousen. De bewapening was karabijn en klewang,
eerst de Beaumont-karabijn later de Manlicher.
Een reglement voor het Korps Marechaussee te voet in Atjeh
en Onderhoorigheden (hetwelk reeds eerder in Atjeh was samen
gesteld) werd vastgesteld bij de A. O. 1899 No 3.
Merkwaardig is, dat, aangezien de Civiele en Militaire Gou
verneur van Atjeh en Onderhoorigheden jaarlijks kon beschikken
over een bedrag van f 1200.tot belooning van flinke daden
en tot aanwakkering van den ondernemingsgeest, het in den
aanvang niet noodig werd geoordeeld om van het recht om in
buitengewone gevallen bij wijze van belooning bevordering bij
het korps te doen plaats hebben gebruik te maken.
In 1898 zien wij het korps gedisloqueerd als volgt:
Staf te Koeta-Radja; le Divisie te Selimoen; 2e Divisie te
Indrapoeri3e Divisie te Tjot Mantjang en Glé Broeë 4e Divisie
te Lambaroe en Tjot Goeë5e Divisie te Loknga.
316
De juiste samenstelling was:
5 kapiteins; 15 luitenants2 stafschrijvers5 sergeant-majoors; 5
fouriers 60 Eur. Sergtn.; 60 niet-Eur. Sergtn.60 niet-Eur. Korpls.
1020 niet-Eur. marechaussees.