bij welke excursie o. a. het reeds uit den tijd van generaal van der Heijden beruchte Batéë llië stormenderhand werd genomen. Na deze successen en onze vorderingen in de kuststreken wa ren de nog resteerende leiders van het verzet gedwongen al verder en verder naar het binnenland uit te wijken om een schuilplaats te zoeken in de Gajó-landen, die toen nog voor ons volkomen terra incognita waren Generaal van Heutsz was er echter de man niet naar om den vijand daar rust te gunnen en zoo zien wij o.a. September 1901 een divisie marechaussee onder commando van majoor G. C. E. van Daalen vanuit Panté Lhong in Peusangan naar de Gajö-landen (Laut-Tawar) vertrekken ten einde te trachten den daarheen gevluchten Pre tendent Sultan in handen te krijgen. Dit laatste gelukte echter niet (hij vluchtte naar Pidië), doch na vrijwel de geheele Meer streek en het stroomgebied van de boven-Djambo Ajé te hebben doorkruist ging de colonne over Beutong naar de Westkust en eindigde hare excursie te Meulaboh. Hiermede waren de eerste schreden in het Gajo-land gezet. - In 1902 zien wij verschillende colonnes naar die landen trekken o. m. een naar Serbodjadi en wederom een naar de Meerstreek. Een marechausseecolonne onder commando van den lsten luitenant W. B. f. A Scheepens ging o. a. vanuit Meureudoe naar Pameu (boven-Meulaboh) ter achtervolging van den Pretendent Sultan. Tengevolge van al deze rustelooze patrouilleeringen kwam in het voorjaar van 1903 de Pretendent Sultan en korten tijd later ook Panglima Polém in onderwerping. Al de bovengenoemde tochten in de richting der Gajo-landen (in de eigenlijke Gajo-Loeos was men nog niet doorgedrongen) leidden ten slotte tot den beroemden Gajotocht van Overste van Daalen, van Februari tot Juli 1904, oorsponkelijk met 10 brigades marechaussee, welk aantal later werd uitgebreid tot 14 brigades. Deze tocht vormt wel een der schitterendste bladzijden in de geschiedenis van het Korps Marechaussee. Voor details omtrent dezen tocht moge worden verwezen naar het bekende werk van den toenmaligen luitenant-adjudant J. C. J. Kempees. Trouwens de geheele periode 1899-1906 was een glanstijdperk van het korps. Er moge ter zake slechts worden verwezen naar de in die jaren verleende Koninklijke onderscheidingen vermeld in bijlage II. Men vindt dan van zelf de namen der meest uit blinkende officieren en minderen. Na deze groote tochten en gevechten brak voor het korps (dat thans zoowel ter West- als ter Noord- en Oostkust en in de Gajo-landen ageerde) een tijdvak aan van rustelooze achtervolging der nog resteerende verzetslieden in de meest onherbergzame streken en de taak van consolideeren, van het bevestigen van een normalen staat van zaken. 318 Zie ook extra-bijdrage van het 1. M. T. No. 14.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1930 | | pagina 44