zelfde beleid, met hetzelfde doorzettingsvermogen uitgevoerd, minder gelukkig uitvielen. Het is deze arbeid van de marechaus sees die van het meeste belang is geweest voor de pacificatie van Atjeh, het is bij de volvoering van deze taak, dat het korps het meerendeel zijner verliezen heeft geleden maar ook heeft het daaraan het meerendeel zijner onderscheidingen te danken. In 1910 zien wij de verschillende divisies van het korps de navolgende standplaatsen bezetten (met detachementen in het achterland) lste Divisie te Blang Këdjërèn 2e Divisie te Meulaboh 3e Divisie te Takengön 4e Divisie te Lam Meulo 5e Divisie te Lhö-Soekön welke standplaatsen v. w. b. den Staf der Divisies thans nog onveranderd zijn. Overal waren (thans te Lhó-Soekon niet meer) de divisiecom mandanten tevens met het civiel bestuur belast en aangezien de divisies in de uit een politiek oogpunt meest van belang zijnde landstreken zijn gelegerd, ziet men dat men het principe, dat het korps Marechaussee gebruikt zou worden ter consoli deering van den toestand niet heeft losgelaten. Na 1910 bleven ten slotte de onverzoenlijkste verzetsleiders over, die hunne wijkplaatsen zochten in de moeilijkst toeganke lijke streken en wier opsporing derhalve ook moeizamer was. Boven werd reeds gezegd dat ook deze schuilplaatsen hardnek kig werden opgespoord. De indirecte heilzame gevolgen van deze hardnekkig volgehouden achtervolgingen, waaruit de vaste wil sprak om te slagen en waarin een waarschuwing was gelegen voor de twijfelachtige elementen der bevolking, moge niet worden onderschat. Bij de Koninklijke besluiten van 28 Januari en 20 Maart 1914 No. 50 en 54 (Ind. Staatsbladen Nos. 337 en 394; A O. 1914No.22) werd be paald dat het korps marechaussee in Atjeh en Onderhoorigheden voor taan deel zou uitmaken van het Wapen der Infanterie waardoor dus de daarbij ingedeelde officieren van a la suite van hun wapen werden teruggevoerd. Na 1914 trad een periode van betrekkelijke rust in, waarin het korps echter immer een inspannenden patrouillegang onderhield. Bij Koninklijk besluit van 11 Mei 1925 No. 43 werd de sterkte van het korps teruggebracht tot 18 officieren en 1072 minderen. 320 Juist in deze omstandigheid vinden wij een der verklaringen van den voortdurend bij het korps geheerschd hebbenden en nog heerschenden goeden geest. De marechaussee voelt, dat hij min of meer een klein aandeel heeft in het bestuur over de streek waarin hij ageert; hij weet dat hij zijn steentje bijdraagt in den vooruitgang der streek, kortom hij ziet praktische resultaten van zijn werk.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1930 | | pagina 46