(ook het korps Marechaussee moest een steentje bijdragen in de
algeheele bezuiniging).
Bij de actie ter Westkust van Atjeh (1925-1927) had het korps
wederom gelegenheid te toonen, dat de aloude geest erin was
blijven voortleven. Een sprekend voorbeeld hiervan vormt het
hieronder volgend optreden van de 9e brigade der 5e Divisie bij
den klewangaanval, die deze brigade op den 3en April 1926 had
te doorstaan.
De brigade marcheerde op den 3den April 1926 te 6v. m.van
haar bivak bij Kpg. Sapi langs een voetpad in O. richting.
Voor de brigade uit liepen twee Atjehers (waarvan een een
Datoe was) die in opdracht hadden de voor dien dag aangewezen
gids der brigade (deze was niet verschenen) op te halen.
Het door de brigade gevolgde pad liep vanaf Kpg. Sapi door
een alang-alangveld van vrij groote uitgestrektheid; op sommige
plaatsen was de alang2 tot manshoogte opgegroeid.
Vanaf de kampong tot aan de plaats waar een bende kwaad
willigen in hinderlaag lag, waren een 4 tal kleine drassige plaatsen,
waarover een boomstam in het voetpad lag. Bij het passeeren
van die plaatsen werd telkens halt gehouden, om na opgesloten
te zijn weer op te rukken.
Plotseling zag een der manschappen een Atjeher in de alang2
en riep „Ini apa ini", maar op het zelfde oogenblik sprong een
bende Atjehers op en viel, met klewang en rentjong bewapend,
de brigade van alle zijden aan. Door den korten afstand zaten
de Atjehers zoo snel op de brigade, dat er geen tijd was tot
schieten en men zich uitsluitend met het blanke wapen moest
verdedigen. Het grootste aantal der aanvallers richtte zich op het
voorste gedeelte der brigade. Kapitein Paris die zich bij de
brigade bevond en de brigadecommandant sneuvelden vrijwel
dadelijk, evenals de overige manschappen van de spits. Het
achterste deel der brigade kon eerst met de klewang, later
middels vuren een deel der aanvallers neerleggen. Daardoor werd
de aanval gestuit; 20 aanvallers waren neergelegd, een vijftal
Atjehers zag men nog wegvluchten, doch op het terrein werden
26 klewangs gevonden. De inlandsche Marechaussee Kromodikoro,
zelf zwaar gewond zijnde (7 wonden), riep: „Luister naar mij,
er is geen kader, nu ben ik commandant" en gaf bevelen om
de karabijnen der gesneuvelden te nemen, de wapens enz. te
verzamelen en de gewonden te verbinden. Voorts gaf hij bevelen
om eenige schoten in de omringende alang-alang af te geven,
om mogelijk aanwezige vijanden te verdrijven.
Alvorens door bloedverlies ineen te zakken, gaf hij het com
mando over aan den Marechaussee Suwoek.
Marechaussee Sumangkut zag toen een Atjeher met een kara
bijn wegloopen door de hooge alang-alang. Daar hij zelf, zwaar
gewond zijnde, niets daaraan kon doen, waarschuwde hij Suwoek,
die eigener gelegenheid den Atjeher in de alang-alang achter-
321