De Amb. Marech. Pesuwarissa No. 79619, de z.g. dardanel van den Luitenant hield alle aanvallers, die van rechts op den luitenant aanstormden af. Ondanks zijn 16 wonden bleef hij tot op het laatst op zijn post. De Jav. Marech. Sapar No. 843, een der posten - hoewel zwaar gewond, bleef op zijn post; zijn linkerarm werd doorge slagen, maar hij had de tegenwoordigheid van geest op zijn karabijn te gaan staan. Die zou niet in handen van den vijand vallen! Het einde van Tjoet Ali is nabij en eindelijk zal de Kapitein V. Gosenson de vruchten plukken van zijn actieven, oordeelkun- digen patrouiilegang. Met de bekende 5e brigade onder sergeant Pontoh waarbij de le Luitenant F. Hurting, wordt in den vroegen morgen van 24 Mei 1927 op het bericht, dat Tjoet Ali met zijn bende gesig naleerd was, op meesterlijke wijze gedurende \j2 etmaal het spoor waartoe de bende zich alle moeite gegeven had dit te verbergen gevolgd, waarbij de Man. Marech. le klasse Penon- toan No. 2601 en Waworuntu No. 94987 uitstekenden steun ver leenden. Eindelijk werd de schuilplaats ontdekt in een zijaloer der Boven Kloeët. Na een uiterst voorzichtige verkenning door den Commandant en door de zeer oordeelkundig getroffen maatregelen, gelukte de overvalling volkomen. Toen door het uitglijden van een fuselier een steen met geraas naar beneden in de aloer rolde men was toen gelukkig de schuilplaats reeds tot 50 m. genaderd stormden de groepjes naar voren. De Kapitein Gosenson greep een karabijn van een zijner marechaussee en was daardoor in de gelegenheid per soonlijk 3 man neer te leggen, w. o. Tjoet Ali, de verzetsleider Teukoe Nogo, de hoofdaanlegger van den bivakoverval te Teureubangan op 11 Augustus 1926, waarbij de Luitenant Molenaar sneuvelde. Ook Imeum Sabi, de hoofdaanlegger van den bivakoverval op 3 Mei 1.1. op de patrouille Harting, sneuvelde. Bij ongeluk zijnde niet te onderscheiden van mannen lieten ook de vrouwen van Tjoet Ali en T. Karim het leven. Een der vijanden wist gewond te ontkomen. Met vrij groote zekerheid werd vastgesteld dat dit T. Karim geweest moet zijn. 338 J) Zie voor het officieële verslag I. M T. 1928 No 1 en een critische be spreking van den bij uitstek deskundigen Atjeh-officier L.A. Snell, die in alle rangen in Atjeh diende in No. 2 van denzelfden jaargang. Deze beschouwingen en ook die van dezelfde hand in het I. M. T. 1927 No. 4 worden ter ernstige bestudeering aan jonge ook oudere officier en, aanbevolen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1930 | | pagina 66