Nochtans was hun oprichting van buitengewoon voordeel voor het Ind. Leger, inzooverre het opofferend en moedig gedrag dier detachementen de gedoofde verwachtingen betreffende de Ind. Infanterie wederom deden opflikkeren en maakten dat de offen sieve geest in het wapen zich opnieuw een plaatsje, zij het dan ook een bescheiden plaatsje, veroverde. De overmoed des vijands werd echter door den nieuwen maatregel niet gebroken. Behalve onze posten en de hen onder ling verbindende ceintuurspoorbaan, werden ook de patrouilles, aflossingen, straalbaan-spoordijken, en de door goedgezinde Atjehers bewoonde kampongs binnen de linie door den vijand verontrust, vernield, benadeeld en gemolesteerd. Zelfs was het geen geheim meer dat de vijand zich meermalen approviandeer de van opium, wapens, lijnwaden, etc. voorzag, bij de „vrien den" binnen de linie, die nevens die goederen, ook inlichtingen verschaften omtrent onze voornemens, plannen, excursies, hin derlagen, enz. Toen kwam de toenmalige Djaksa te Koeta-Radja, een Maleisch ambtenaar van onze Regeering, met het advies om uit den troep vrijwilligers te halen, die moedig genoeg waren om zich per soonlijk met den vijand te meten; bewapend moesten worden evenals de Atjehers; dezen moesten opzoeken en alsdan met het blanke wapen, of tenminste in een gevecht van man tegen man, moesten trachten te verdelgen. Dat zou de eenige manier zijn beweerden tal van betrouwbare Atjehers waardoor de vijandelijke Atjehers respect zouden krijgen en die ons blijvend succes zou verzekeren (Van algemeene bekendheid was reeds dat de Atjehers zich hoegenaamd niet bekreunen om ons overstelpend geschut- en geweervuur). Het denkbeeld trouwens reeds vroeger aanbevolen in eene brochure van Brutus werd opgevat, uitgewerkt en in 1890 was de oprichting van het (eerste) Korps Marechaussee in Groot- Atjeh, boven de formatie van het Ned.-lnd. Leger, en geheel ter beschikking van den Civielen en Militairen Gouverneur van Atjeh en Onderhoorigheden een voldongen feit. Indeeling van het korps. De éénheid van het korps was de brigade, bestaande uit 17 marechaussees, geëncadreerd door 1 Amboineesch (Menadoneesch), Afrikaansch of Javaansch sergeant, 1 idem korporaal en gecom mandeerd door een Europeesch sergeant; totaal 20 karabijnen. Bij iedere brigade was 1 marechaussee voorzien van een signaalhoorn; 1 verbandtasch; 2 een 20 M. lang touw en van een bijl en een mes. Alle onderofficieren voorzien van een signaalfluitje. 349

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1930 | | pagina 79