Een politie-korpsdus bewakings-korps, of een contra- guerilla-korps dusvecht-korps, dat is de quaestie. In het reglement wordt van die contra-guerilla niet gesproken in de instructie wel, zoo is mij van zeer bevoegde zijde ver zekerd. Te vergeefsch zoek ik evenwel naar die bedoeling in hetgeen het Ind. Mil. Tijdschrift jaargang 1897 bl. 506-507 omtrent de instructie zegt. De vraag of er nog eene andere instructie is uitgevaardigd, dan wel of er in de instructie eene bepaling werd aangetroffen, die niet algemeen bekend is, die quaestie laten wij rusten. Daarentegen wenschen wij met nadruk te constateeren, dat de geschiedenis in elk geval heeft geleerd, dat het korps, juist door zijne geschiktheid tot het voeren van den contra-guerill a-oorlog, zulke onschatbare dien sten heeft bewezen. Vanaf het oogenblik, dat de marechaussees in deze richting werkzaam waren, hetgeen voor het grootste gedeelte te danken is aan het initiatief van den derden Commandant van het korps Kapitein Jhr. Graafland is ons prestige in Atjeh herleeft, heeft de offensieve geest weten goed te maken, wat door het te lang vasthouden aan het defensieve stelsel, was bedorven. Het is dan ook zeer te betreuren, dat men niet reeds van den aanvang af, dien weg heeft bewandeld. Toen in 1896 het korps zijn derden commandant kreeg, die door het vertrouwen van den Chef van den Staf, den lateren Generaal-majoor van Vliet tot het commando geroepen was en in dien bekwamen chef een gewichtigen steun vond voor vele zijner denkbeelden, werd al dadelijk gebroken met de gewoonte om de Marechaussee als convooi en dekking van transporten te laten dienen. Het geschiedde niet meer. Verder wist die zelfde autoriteit te bewerken dat de maré chaussee grondige kennis opdeed van het terrein buiten de Ge concentreerde Stelling en tusschen deze en de buitenlinie. Tevens werd aan het korps opgedragen zich te vergewissen van de trouw en waakzaamheid der door de Atjehers bezette tusschen- posten en van de trouw der in de buitenstrook gevestigde Atjeh- sche bevolking. Zelfs werd reeds een begin gemaakt van regis tratie der daar gelegen kampongs. Aan het toen gevolgde, bijna dagelijksche patrouilleeren in die door ons vroeger zoo zelden bezochte terreingedeelten, is het te danken geweest dat de marechaussee na medio Maart 1896 zoo veel diensten hebben kunnen bewijzen aan de ageerende colonnes. Tevens werd bevolen om ook 's nachts in die terreinen werk zaam te zijn, teneinde vijandelijke benden zoo noodig te kunnen opzoeken, instede van ze af te wachten. Menigvuldig waren de door 3 a 4 brigades onder hun luitenant uitgelegde hinderlagen 354

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1930 | | pagina 84