hadden gehad. Maar de tijd was goed besteed. Het Korps had
zijn comm. leeren kennen en was aan hem gehecht. Hij kon
rekenen op onvoorwaardelijke gehoorzaamheid. De Luitenants
waren zeer dapper, hunkerend naar daden en geheel aan hun
comm. overgegeven. De brigadecommandanten vol ijverig en trouw.
Nog herinnert schrijver zich met groote ontroering den avond
van den 19e Februari 1896, toen de Comm. der Mar. zijn luite
nant Stoop deed ontbieden om hem de opdracht voor een
binnendringen in de kampongs Anak-Baté en Qliëng te geven,
daarbij zich inspannende om op ongedwongen en luchthartigen
toon te spreken:
„Stoop, ziehier de order voor morgen. Met 3 brigades (circa
52 karabijnen) morgen per eersten trein naar Lambaroe, door-
marcheeren naar Blang Tjoet, het begroeid terrein ten Zuid-Westen
van den weg ingaan, Anak-Baté binnendringen, zoo mogelijk
Gliëng bereiken en daarin patrouiileerenmij beschrijven hoe
de kampongs er uitzien; bij tegenstand er onmiddellijk op in
gaan, den vijand uit zijn stellingen verjagen en naar het zuiden
doen afdeinzen. Maar niet te lang over dit alles doen opdat
de vijand geen tijd krijge om zich uit alle schuilhoeken van
Lamkrak te verzamelen en uw terugtochtsweg af te snijden. Het
doel is hoofdzakelijk een verkenning en een opsporen van de
plaatsen, waar de vijand zich nestelt als hij de detachementen
van en naar Anak-Galoëng beschiet!
„Met drie brigades?" was alles wat Stoop antwoordde, ofschoon
hij bedenkelijk bleek zag; wat niet kan verbazen als men bedenkt
dat men in die dagen nog met eene volle compagnie een
dergelijke opdracht niet had aangedurfd.
„Met drie brigades," luidde het antwoord.
De Commandant gaf hem de hand en Stoop keerde huiswaarts
om zijne beschikkingen te nemen. Ook de Comm. zag bleek.
30 Maart 1896 (verraad van Toekoe Oemar).
Tegen den middag begaf zich de Comm. der Marech. naar
den Chef van den Staf om orders te halen voor het ontzet of
de aflossing der blokhuizen. De chef van den Staf was het met
hem eens dat het hoog tijd werd daaromtrent eene beslissing
te nemen en vervoegde zich te dien einde bij den Gouverneur
van Atjeh en O. Het onderhoud duurde meer dan een uur. Toen
kwam de Chef van den Staf terug op zijn bureau en zeide:
„De Gouverneur wil niet hooren van een ontruiming van
de blokhuizen.
Ik ben het echter met u eens dat een aflossing niet wen-
schelijk is omdat de bezettingen het hoogstwaarschijnlijk geen
24 uur meer zullen kunnen uithouden tegen den vijand. Ook
zon het te veel offers kosten telkens de aflossing ter plaatse te
358