5. GREPEN UIT MIJNE HERINNERINGEN AAN MIJN DIENST BIJ HET KORPS MARECHAUSSEE. door H. J. SCHMIDT Resident van Manado. Toen ik de vereerende uitnoodiging van den Redacteur van het I.M.T. ontving om naar aanleiding van het 40 jarig jubilé van het Korps Marechaussee eene bijdrage voor dit tijdschrift te leveren, begreep ik dat ik mij daaraan niet kon onttrekken. 12 Jaren toch, (8 jaar als luitenant en 4 jaar als kapitein) heb ik de eer gehad tot dit Korps te behooren, de beste jaren van mijn leven, en ik heb met de tot dit Korps behoorende dapperen, de hoogste Konink lijke onderscheidingen verworven, die een officier kunnen te beurt vallen. Erkentelijkheid aan en eerbied voor dit keurkorps zijn de gevoelens die mij beheerschen nu ik mij er toe zet om aan de bo venbedoelde uitnoodiging gevolg te geven zij doen mij den schroom overwinnen, begrijpelijk voor iemand als ik, die zich nim mer op litterair gebied heeft bewogen. Het zou mij te ver voeren, en de mij gestelde grenzen verre te buiten gaan, als ik hier zelfs alleen de meeste frappante voorval len uit mijne ervaring als Marechaussee officier zou willen te boek stellen. Ik zal mij dus bepalen tot enkele grepen uit het overvloe dige materiaal dat mijn geheugen mij ter beschikking stelt. Het eerst leerde ik het Korps kennen uit de smakelijke verhalen van den helaas te vroeg overleden luitenant der cavalerie W. F. Herf kens, die van Atjeh komende, als leeraar geplaatst werd aan de K.M.A. Hij was, hoewel cavalerist, een groot bewonderaar van dit infanterie korps (hetgeen wat zeggen wil) en hij sprak den naam Graafland altijd met eerbied uit. Reeds als Cadet nam ik mij, aangestoken door de geestdriftige bewondering van luitenant Herlkens, voor, om eene poging te doen om t.g t bij het korps geplaatst te worden. En toen ik dan in 1902 als 2e luitenant met 1 ]/2 jaar dienst op Atjeh geplaatst werd, en de toenmalige Gewes telijk Militaire Commandant (kolonel Scheuer) mij, toen ik mij kwam melden, de minzame vraag stelde of ik misschien ook iets te verzoeken had, wist ik niets beters te antwoorden dan ,,ik zou graag zoo spoedig mogelijk bij de Marechaussee geplaatst worden". Zooals van zelf spreekt werd ik het bureau uitgehoond. De brave Kolonel deed of hij boos werd en gaf mij, voor ik rechtsomkeert maakte, den vaderlijken raad „om eerst maar eens te toonen wat ik kon". Gelukkig dat de Voorzienigheid mij later daartoe in de 295

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1930 | | pagina 17