16. Met betrekking tot de vraag hoeveel hulpleiders er be-
noodigd zijn voor een goede functioneering van den hulpleiders-
dienst, loopen de meeningen nog al uiteen.
In Frankrijk acht men het navolgende noodig.
Per divisie 6 a 7 hoofdofficieren en 6 a 7 subalterne officieren
bovendien 9 verbindings- en berichtofficieren.
In Nederland werden bij de manoeuvres in 1926 ingedeeld
per bataljon infanterie1 officier en 2 ordonnansen plus 1 on
derofficier hulpscheidsrechter voor elke compagnie;
per regiment, 1 hoofdofficier en 2 ordonnansen;
per divisie, 1 hoofdofficier en 3 subalterne officieren van den
generalen staf en enkele luitenants-registrator.
Verder waren er ingedeeld, 1 hoofdscheidsrechter t.w.
1 opperofficier, waaraan toegevoegd 2 officieren van den gene
ralen staf,
2 artillerieofficieren en 2 Luitenants-registrator.
Uit de Engelsche literatuur blijkt, dat gerekend wordt op
minstens 3 hulpleiders per bataljon, bij een actie in doorsneden
terrein.
Bij Zwitsersche manoeuvres van de le Brigade in 1929 werden
als scheidsrechters ingedeeld
1 hoofdscheidsrechter -F adjudant en 3 berichtofficieren,
1 scheidsrechter waaraan toegevoegd 1 berichtofficier bij elke
partij,
2 scheidsrechters 1 berichtofficier per bataljon,
1 id. bij de compagnie wielrijders.
Men is van oordeel dat in het algemeen met 3 scheidsrechters
per bataljon infanterie, 1 per batterij artillerie en 1 berichtoffi
cier per groep (artillerie) kan worden volstaan.
Bij de groote manoeuvres werden, overeenkomstig punt 1 bijlage
111 A. V. O., de hulpleiders als volgt ingedeeld
Blauw
divisiestaf 1 hulpleider (oudste hulpleider) opperofficier,
waaraan toegevoegd een officier als adjudant.
1 luitenant-berichtofficier, allen bereden,
1 bereden ordonnans,
3 wielrijders-ordonnansen,
1 motor-ordonnans,
1 militaire personen-auto
per regimentsstaf (infanterie) 3 hulpleiders, w. o. 1 hoofdofficier,
allen bereden,
1 luitenant-berichtofficier (op rijwiel),
3 bereden ordonnansen,
4 wielrijders-ordonnansen,
1 motor-ordonnans.
444