voorbij Besitang de Atjesche grens te zijn gepasseerd, voelden
wij ons wederom geheel „thuis".
Het is merkwaardig, doch èn kolonel Snell èn ondergeteekende
moeten steeds weer opnieuw ondervinden dat Atjeh een derge
lijke aantrekkingskracht op ons oud-gasten uitoefent, dat bij terug
komst in het gewest ons onmiddellijk dat gevoel van „thuis"-zijn
bekruipt.
Aan het station te Koeala Simpang werden wij verwelkomd
door enkele gewezen brigadecommandanten, van wie een, die
bij mijne divisie indertijd het leger had verlaten, mij vol trots
het gouden horloge toonde, dat hij bij die gelegenheid van de
divisie had cadeau gekregen
Het: „Kapitein, ik heb het nog steeds", waarbij mij het stuk
van overtuiging werd getoond, deed mij goed en maakte dat wij
-elkander weer direct hadden gevonden.
In de wachtkamer te Langsa, waar wij de rijsttafel gebruikten,
-hoorden wij wederom het ons zoo bekende„Heeren, een beetje
voortmaken, de tram vertrekt over 5 minuten". Wij wisten
evenwel dat die goede oude Atjehtram aan die vijf minuten voor
ons nog wel enkele minuten zou toevoegen. De reis tot Lho-
Seumawé, het eindpunt van den eersten dag, voerde ons overi
gens langs zeer bekende punten aan de Oost- en Noordkust,
punten welke even zoovele herinneringen voor enkelen van ons
opriepen. Te Lho-Seumawé werd overnacht in het bekende hotel
„Nass", dat er zeer op is vooruitgaan; wij mochten er tenminste
klamboekamers en vaste waschtafels aantreffen.
Den volgenden ochtend werd de reis wederom voortgezet
waarbij onderweg verschillende makkers, die of thuis moesten
blijven of de reis naar Koetaradja eerst later ondernamen, hunne
opwachting kwamen maken. Tegen 6 u. n. m. arriveerden wij te
Koetaradja waar het onmiddellijk „ramai betoel" was. Nog vóór
de expres stilstond weerklonken de vroolijke tonen van de
Bataljonsmuziek en werd de geheele deputatie met een hoera
welkom geheeten. Wij kregen ons inkwartieringsbiljet en na
beloofd te moeten hebben, dat wij binnen een uur in de soos
zouden zijn, mochten wij met onze gastheeren medegaan ten
einde ons ten hunne huize te installeeren.
Volgens belofte togen wij na een uurtje sooswaarts, alwaar eerst
onze oude bekenden, de trouwe Atjehsche soosbedienden Ali,
Lehman en Doellah werden begroet. Zij hebben in hun meer
dan 20 jarigen dienst heel wat toeans zien komen en gaan en
hoewel Atjeher zijnde, de onder de officieren aldaar steeds ge-
heerscht hebbende en nog heerschende kameraadschap leeren
begrijpen en waardeeren. Zij leefden steeds geheel met ons mede
en waren immer van het doen en laten van ons op de hoogte
zelfs al hadden wij reeds lang Atjeh verlaten. Hoe vaak konden
zij ons oud gasten bij onzen terugkeer in Atjeh, in groote trekken
419