608 Voorts doet de schrijver het nut uitkomen van de uitgifte van z. g. voor- loopige bevelen. Schrijver zegt met betrekking hiertoe o. m.„Wij hebben de voorloopige bevelen wat verder uitgewerkt om te doen zien, dat deze eenvoudig kunnen zijn. De hoofdbedoeling van voorloopige bevelen is om het den troepencommandanten mogelijk te maken de bevelen voor den volgenden dag zoo tijdig te geven, dat de Bat. en Comp. Cn., voor het duis ter worden, kunnen uitmaken, hoe laat hunne onderdeden op de appelplaatsen geformeerd moeten worden. Alsdan kunnen immers ook de uren van reveille en morgenmaaltijd bepaaald worden en genieten de troepen en de lagere Cn. een volledige nachtrust. Kan men in de voorloopige bevelen ook reeds tactische gevens verstrekken, zooveel te beter. Dan kunnen de ondercommandanten reeds nadenken over „hetgeen hun den volgenden dag te wachten staat. Dit mag echter onder geen „voorwaarde aanleiding worden dat de bovenbedoelde eenvoudige voorloopige „bevelen, belangrijk later bij de troepen komen. Ook bij zijne overwegingen voor een van de eerste bevelen wijst de schrijver nog op dit werkelijk groote belang en wel in de volgende be woordingen „Zijne overwegingen behoeven dan ook niet lang te zijn, hetger n in hooge mate ten goede komt aan een vlugge bevelsuitgifte. Het groote belang om de troepen vooral tijdig van bevelen te voorzien staat hem helder voor den geest". Uit 'schrijvers tactische beschouwingen veroorloven we ons nog te wijzen op het volgende en zulks aan het adres van hen die min of meer star vast houden aan het schema: „als vijand (althans infanterie) gemeld is, ontwikkelen met het oog op vijandelijk artillerie-vuur". Steunende op de terreingegevens, de berichten omtrent den vijand (in het gekozen geval wordt diens oprukken niet waarschijnlijk geacht, terwijl zijn luchtstrijdkrachten niet onbeperkt kunnen heerschen in verband met de eigen sterkte) besluit de bevelhebber, hoewel hij bij den aanvang reeds 18 k.m. van den vijand is om niet tot een zeer open naderingsvorm over te gaan en af te zien van het van den aanvang af in stelling brengen eener krachtige artillerie, doch zulks uit te stellen tot het terrein minder bedekt wordt. Bij de bespreking van het 1ste deel, stelde de overzichtschrijver in het I. M T de vraag: „Zou niet een van de Indische leeraren H.K. S het voor beeld van hun Hollandsche collega willen volgen en daarmede ons op over eenkomstige wijze van kostbaar studiemateriaal willen voorzien". We zijn thans in de gelegenheid deze bespreking te eindigen met de mede- deeling dat we vernemen, dat de 1. K. V. reeds geruimen tijd een applicato- rische studie in behandeling heeft en dat deze studie binnenkort zal ver schijnen. De uitgifte heeft veel tijd en zorg gebaard waar het wenschelijk werd geoordeeld de bedoelde studie met de kaarten te verstrekken aan de leden en door zeer toevallige omstandigheden juist het benoodigde kaarten- materiaal niet in voldoenden voorraad verstrekt kou worden. C'. 9. TIJDSCHRIFTENOVERZICHT. Opleiding De Militaire Spectactor. No. 1. Januari 1930. „Oefentijd en opleiding der infanterie"kapitein J. O. W. Moonen. Schr. bepleit een verbetering van den huidigen toestand, welke vooral verslechterd is na de organisatiewijziging, waar bij het aantal schoolcompagnieën van 3 tot 2 werd verminderd en de oplei dingscompagnie kwam te vervallen. Hij wil het regiment indeelen in 4 com pagnieën, nl. 1 compagnie voor niet-voorgeoefenden; 1 compagnie voor voorgeoefenden; 1 mitrailleurcompagnie en 1 kadercompagnie, waarbij tevens

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1930 | | pagina 102