gevecht zelf ter hand neemt, dat is volgens ons op ongeveer 200 m.
Hieruit volgt vanzelf dat wij de toevoeging van een affuit aan
den K.M. in de infanteriegroep nooit of te nimmer zouden wen-
schen, aangezien nog meer dan thans die groep zich daardoor
„sonderwaffen" gaat voelen en haar karakter van infanteriegroep
heelemaal verloren zou gaan. Dit zou bovendien insluiten dat het
sectiecommando, toch al zoo moeilijk (thans te moeilijk voor den
doorsnee sectiecommandant, dat is een jong 2e luitenant, een re-
serve-luitenant, een onder-officier-instructeur en niet te vergeien
de Europeesche sergeant e'n de Inheemsche sergeant le klasse),
ontaart in een compagniescommando in zakformaat, met geen be
hoorlijk geleide vuurkracht en praktisch gesproken geen stootkracht.
Wij zijn nimmer voorstander geweest van de organisatie, die
vuur- en stootkracht reeds in de sectie scheidt. Dit is wellicht mo
gelijk na eenige jaren oorlogspraktijk, maar zeker niet met hoop
op gunstig resultaat te instrueeren in vredestijd.
Na de door bijna ieder troepenofficier reeds bij voorbaat ver
oordeelde poging tot het scheppen van die scheiding in de briga
de (bedoeld was eigenlijk in de groep), is men tenslotte ten halve
gekeerd en heeft men den sectiecommandant voor de moeilijk
heden geplaatst. Die normaal de moeilijkheden terdege ondervindt.
Hetgeen logisch is, want voor het hanteeren van een organisatie
van tweeledigen aard is leiding noodig en het sectiecommandant
schap mag geen leiderschap zijn, het behoort vóór allies zuiver
aanvoering te zijn. Wij verstaan hieronder, dat de sectiecomman
dant een vechtjas behoort te zijn, die zonder zijn hoofd behoeven
te breken over zaken van taktisch-organisatorischen aard, zich
zuiver kan bepalen tot de technische uitvoering van de voor hem
uitgezette taktische opdracht.
Dit is door hem slechts te bereiken door persoonlijke bezieling
en voorbeeld, en door zelf zooveel mogelijk naar voren te zijn, (G.
V. I. punt 56), teneinde het zwakke punt van het door hem te ver
overen terreindeel zelf te onderkennen. Dit kan hij nimmer, wan
neer hij eerst de leiding van de vuurkracht op zich moet nemen,
die halverwege in den steek moet laten, om daarna met de tot dit
oogenblik vrijwel stuurlooze stootgroepen het veronderstelde suc
ces der vuurgroepen te gaan uitbuiten.
Dit is een zware te zware eisch voor den normalen sectie
commandant.
De sectie behoort volgens onze meening te bestaan uit vol
komen gelijk bewapende groepen, die vuur-of stootkracht vormen
al naar de behoefte van het oogenblik, welke krachten geen van
beide eerder worden ingezet, dan nadat iedere man der sectie
precies weet waar succes mogelijk te verwachten is, en dat is
normaal niet boven 200 m. Wij wenschen dus de vuurkracht van
de sectie ook niet boven dien afstand ontketend te zien, maar
als regel ongeveer op dien afstand.
534