ven strooivuur, waardoor vooral de bediening der vijandelijke
automatische wapens dusdanig kan worden gehinderd, dat haar
vuur onzeker wordt, althans niet ongestoord kan worden afgege
ven. Wij zijn van meening dat een goed in het terrein opgeleide
sectie van gelijkbewapende, niet vurende groepen zich zonder
ernstige verliezen moet kunnen vooruitwerken tot op den afstand
van ongeveer 200 m., wanneer de bediening van de vijandelijke
infanterie vuurwapens telkenmale, wanneer zij in actie komt een
hagelbui van projectielen om de ooren vliegt en er hier endaar
treffers vallen.
Om dit te kunnen bereiken achtten wij noodig de toevoeging
van een 4 tal lichte mitrailleurs per compagnie, die paarsgewijze
dan bij voorkeur op de vleugels der compagnie kunnen optreden.
Daar zoowel diepte als breedte van de aanvalsstrook eener
compagnie de 300 m. als regel niet te boven gaat, kan ook een
eventueel op een der vleugels in te zetten reserve sectie in
de meeste gevallen door beide paren nog worden gesteund.
Schieten over de eigen troep achten wij niet noodig, tenzij het
terrein zich hiervoor bijzonder leent. Mee voorwaarts gaan met
de andere sectieën niet eerder dan nadat deze zelf het vuurge
vecht hebben aangevangen. Eerst dan wanneer zij een nieuwe
plaats hebben gevonden aan de zijde van de op 200 m. vech
tende voorsectie(ën), wordt ook voor dezen lichten mitrail
leur meer de directe uitwerking hoofdzaak, en waar onze K. M.
in zijn huidigen vorm reeds een werkdadig vuur op dien afstand
kan afgeven, spreekt het vanzelf dat de op een affuit geplaatste
dan zekerlijk aan dien eisch kan voldoen.
Uit het vorenstaande zal wel duidelijk zijn geworden dat wij
den lichten mitrailleur, dat is dus de K. M. op affuit, uitsluitend
wenschen zien toebedeeld aan de compagnie. Dus niet aan de
sectie omdat wij het de taak van den companiescommandant
achten, de regeling van het gevecht te hebben. De compagnies
commandant zelf vecht niet, zie G.V.I. punt 106 en alle andere
gevechtsvoorschriften Hij en niet de sectiecommandant kan hier
vuur- en stootonderdeelen leiden, juist omdat hij zelf niet recht
streeks een van die onderdeelen behoeft aan te voeren. Hij is
ook belast met de beveiliging van zijn vechtende sectieën, hij
moet zijn aandacht aan de munitieaanvulling wijden, hij waakt
over de samenwerking en overweegt het gebruik van ziin
reserve J
De sectiecommandant heeft met dit alles geen bemoeienis. Hij
eeft geen reserve. Hij behoort een kort en duidelijk aanvals-
met een gevechtsdoel op te krijgen, waarop hij al zijn energie
en aandacht en al zijn troepen kan inzetten, het aan den com
pagniescommandant overlatende hem die mak door vuur en c q
manoeuvre van andere onderdeelen te vergemakkelijken.
Ook aan het bataljon wenschen wij geen mitrailleurs toebe
deeld, geen zware en geen lichte.
537