Deze sectie wordt aangevoerd door den onder-officier-instruc- teur van de compagnie, de overige 3 sectieën door officieren (reserveofficieren). Waar de compagniescommandant zelf de lak- tische leiding van al zijn secties behoort te houden, is het com mando van de 4e sectie vrijwel geheel van een eenvoudig soort vuurtechnischen aard, wat dus ook uit oogpunt van opleiding het best aan den onder-officier-instructeur kan worden toever trouwd, aangezien deze in doorsnee veel langer bij een compag nie op Java verblijf houdt dan een luitenant. De 3e sectie wordt in vredestijd gecommandeerd door een sergeant naar keuze van den compagniescommandant. Bij uitrukken tegen kwaadwilligen kunnen de door beroeps officieren gecommandeerde secties dan versterkt worden elk met een brigade van de 3e sectie, tenzij de compagniescommandant het rechtstreeksche bevel daarover aan zich behoudt. Wij willen nog even de nadruk vestigen op het feit, dat ei genlijk alleen onze huidige K. M. brigade is georganiseerd zooals de aloude Atjehsche brigade dit was. Deze toch bestond (bestaat bij de marechaussee nog) uit 3 groepen a man, elk ondereen commandant, waarvan de brigadecommandant (de baas) er één was, de andere twee respectievelijk de sergeant 2e klasse (pang lima) en de korporaal (keutji), een organisatie die niet zoo maar uit de lucht is gegrepen doch historisch na vele lange jaren ondervinding is geworden (zie het artikel van den toenmaligen Majoor E. J Geldorp in het Indisch-Militair-Tijdschrift 1926, Julinummer, bladzijde 413). Dit wordt maar al te dikwijls ver geten. 15 man was bovendien de minimum sterkte waarmee op Atjeh mocht worden uitgerukt, maar dat deed niemand, wanneer hij uit moest rukken met kans op daadwerkelijk verzet en men slechts over onervaren jonge soldaten (regel bij de huidige ka rabijn-brigades op Java) beschikte Dan had men een sterkte van tenminste 18 soldaten, zoonoodig door samenvoeging verkregen. De munitie voor den K. M. op affuit zou, voor zoover niet gedragen door den man als bij den K. M. zonder affuit in de groep, mee kunnen worden gevoerd op een inheemsch draag- paard per KM, hetgeen een voorraad voor direct gebruik van ongeveer 2500 patronen per K. M. op affuit geeft Waar de trein- kar a twee paarden per K M. brigade der huidige organisatie zou kunnen vervallen wordt dus een besparing van 2 paarden en 3 karren verkregen. Wij weten niet of de financiën toelaten ineens het aantal K.M.'s dat wij aldus van 9 op 22 per compagnie zouden willen zien gebracht waaronder 4 op affuit, aan te schaffen. Niet vergeten moet worden dat het een uitgaaf voor eens is, geen telkenjare wederkeerende groote sommen. Maar uitbreiding met 1 K. M. per compagnie 4 affuiten moet mogelijk zijn. De compagnie zou dan voorloopig 1 groep per brigade van een K. M. zonder affuit kunnen voorzien, terwijl ge- 540

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1930 | | pagina 32