tueel alleen kan dienen, om het recht tot betaling van de waarde
der inbezitgenomen goederen te doen ontstaan.
Een dergelijke eigendomsovergang noemt men onteigening"'
Als een schending van het eigendomsrecht in de hoogste mate
is te beschouwen een eigendomsovergang, waarin alle kenmerken
van den gewonen koop en verkoop ontbreken, m a.w. indien
ook het 4e criterium, de betaling,'daaraan wordt ontnomen.
Een dergelijke handelwijze noemt men „verbeurdverklaren",
Eng. „to confiscate", Fransch „confisquer", Duitsch „einziehen".
In de nationale wetgeving van geen der beschaafde landen zal
men dan ook aan den Staat de bevoegdheid tot verbeurdver
klaren zien toegekend ter voorziening in de legerbehoeften.
De beide overige handelingen, n.l. vorderen en inbezitnemen
zijn daarentegen in de meeste landen wettig erkende middelen,
welke den Staat in tijden van nood ter beschikking staan, om
ten koste van het individueele belang te worden aangewend
ter voorziening in behoeften, waarin niet op normale wijze kan
worden voorzien,
Hoe ingrijpend van aard deze machtsmiddelen op het eigen
domsrecht ook zijn, hunne beteekenis zinkt in het niet bij ver
gelijking met den plicht, welke op een gedeelte der onderdanen
van een Staat, n.l. de weerbare mannen, rust, om in tijd van
oorlog de wapenen op te nemen en het grondgebied van den
Staat tegen vijandelijke indringers te beschermen. Daarbij gaat
het niet om materieele belangen, welke in het gedrang komen,
doch staan menschenlevens op het spel.
Voor de verpleging van het leger zijn deze machtsmiddelen,
zooals reeds bleek, onmisbaar.
Men mag hunne waarde daarvoor echter niet overschatten.
In de eerste plaats blijven het ook bij de meest milde toe
passing—immer machtsmiddelen, m. a. w. krenkingen van het
in gewone tijden geldende recht, welke vaak de bevolking ver
bitteren, hetgeen nimmer een gunstige omstandigheid is.
Bij toepassing in koloniaal gebied is de kwestie van nog ge
compliceerder aard.
Eenerzijds kan men dit gebied niet gelijk stellen met een
gewonen Staat, omdat de bevolking of geen, of slechts een zeer
geringen invloed heeft gehad op de totstandkoming van de wet
telijke bepalingen, waaraan de bevoegdheid tot het gebruikmaken
van deze machtsmiddelen kan worden ontleend. Men kan den
plicht tot het voldoen aan de gestelde eischen dan ook niet als
vanzelfsprekend, maar als opgelegd beschouwen.
Anderzijds kan men dit gebied toch ook niet als „vijandelijk
land" beschouwen, waar men slechts de door het internationaal
oorlogsrecht opgelegde beperkingen in acht heeft te nemen.
514