Ik vermoed, dat dit uit de officieele bronnen, dezen aan Frik-
tionen en verwarring rijken avond betreffende, nimmer geheel zal)
kunnen worden vastgesteld. Ik heb daarom öök de minder officieele
bronnen benut.
Want is het niet meermalen in de Krijgsgeschiedenis gebleken»-
dat feiten en omstandigheden, welke jarenlang officieel onopge
helderd dan wel ten faveure van groote aanvoerders op bijzondere
wijze belicht bleven, jaren later uit dagboeken, mémoires e. d.
geheel anders en eindelijk juist verklaard werden (men denke
in dit verband bijvoorbeeld ook aan Lanrezac's „Le plan de cam
pagne francais", vooral zooals de latere druk door zijn zoon
bewerkt en van aanteekeningen voorzien is).
Die dagboekbladen, die mémoires, die „onthullingen" geven niet
altijd een prettigen of sympathieken kijk op den schrijver. Wat blijft
er over van den wederzijdschen lof en waardeering, l'adoration
mutuelle, welke eens in Ludendorff's „Meine Kriegserinnerungen"
en in Hindenburg's oorlogsboek werden gelegd, waar Ludendorff
thans in zijn Volkswarte onder den titel „Herr Paul von Hinden
burg" schrijft
„Gedurende vier moeilijke jaren deed veldmaarschalk von Hin
denburg alles wat ik hem zeide. Deze woorden zal hij geen gehoor
verleenen, maar de wereldgeschiedenis weet, hoe het oude leger
dacht over plichtsvervulling.
Ik verklaar mij schuldig tegenover de wereldgeschiedenis, om
dat ik niet verhinderd heb, dat Paul von Hindenburg aan de
bondsvorsten en aan het volk werd voorgesteld, en dat ik hem
zelf voorgesteld heb, heel anders dan hij was. Ja, ik heb mij
zelfs zoover laten gaan terwille van de natie hem in mijn herin
neringen aan den oorlog heel anders voor te stellen, dan ik deed
in de eerste redactie, die geheel volgens de feiten was.
Ik geloofde dat ik de Duitsche natie hielp, door haar een held
te geven, waaraan zij zich kon vastklampen".
Maarwordt hier, op hoe onaangename en afstootende
wijze dan ook, de waarheid niet dichter benaderd
Onder een soortgelijke, zij het minder felle belichting moet
men m. i. ook de publicaties van Hoffmann lezen.
De heer M. stelt hem met één enkelen zin terzijde: „De
beweringen van Hoffmann in zijn boekje onder den suggestieven
titel „Tannenberg, wie es wirklich war", zijn door de bovenge
noemde publicaties afdoende ontzenuwd.'' (cursiveering van mij
d. C.).
Het spijt me maar ik kan het èn met de hierin besloten waar
debepaling van een figuur als Hoffmann èn met de conclusie
als zoodanig niet eens zijn.
In de eerste plaats heeft Hoffmann wel iets meer gepu
bliceerd dan dit „boekje" (o. m. Der Krieg der verpaszten Gele-
578