714
bepaald wordt door de sterkte, welke noodig is voor de vervulling van de
taak handhaving van orde en rust en zulks omdat dit laatste niet in de eerste
plaats het doel van de weermacht, maar van de „politie" zou moeten zijn.
O. a. werd in dit verband als een ernstig nadeel van het aangenomen stelsel
aangemerkt, dat de hoofden van gewestelijk bestuur in de buitengewesten,
doordat zij beoordeelen hoeveel troepen in hun gewest voor handhaving van
orde en rust noodig zijn, invloed zouden kunnen uitoefenen op de sterkte
van de troepen op Java. Hierbij moet natuurlijk niet vergeten worden dat
per slot van rekening de Regeering in hoogste instantie beslist. Dit vraagpunt
gaf intusschen aanleiding tot eene gedachtenwisseling over het vraagstuk taak-
verdeeling tusschen leger en politie.
Een onderwerp, dat mede aanzijn gaf aan een motie, is de invoering van
inheemsche militie. De ter zake met 36 tegen 13 stemmen verworpen, motie,
de z. g. motie Dwidjosewojo luidt:
De Volksraad, gehoord de besprekingen over de te nemen defensie-maat
regelen volgens de door het Opperbestuur vastgestelde grondslagen,
van oordeel, dat de kosten van een afdoende verdediging van Nederlandsch-
Indië, gezien Haar financieele draagkracht, zonder Inlandsche militie door dat
gebied ook met steun van Nederland niet te dragen zijn,
spreekt de wenschelijkheid uit, de invoering van militieplicht voor de In
heemsche bevolking op te nemen in de grondslagen der defensie.
Deze motie heeft aanleiding gegeven tot uitvoerige gedachtenwisseling ook
omtrent de wenschelijkheid van militie in het algemeen, de mogelijkheid van
opheffing van de Europeesche militie, alsmede het vraagstuk van de plaatse
lijke verdediging van punten in de buitengewesten.
De Regeering nam in dezen het vroeger reeds bekende standpunt in, dat
inheemsche militie niet wenschelijk, en niet noodig is bij de gegeven beperkte
doelstelling en niet mogelijk is van wege de hooge kosten.
Zijn de hiervoor vermelde onderwerpen van wijdere strekking, en als zoo
danig min of meer van principieele beteekenis ook voor tal van andere be
langrijke zaken en opvattingen bleek in den Volksraad belangstelling te bestaan.
Kortheidshalve de beschikbare ruimte dwingt ons hiertoe—zullen we,
zonder aan de belangrijkheid iets te kort te willen doen, met eene opsom
ming volstaan.
lste. De wenschelijkheid om niet alleen in beginsel vast te leggen, dat de
uitgaven voor de weermacht in haar geheel een bepaald percentage van de
landsuitgaven mogen bedragen (punt 4 van de grondslagen) maar om ook de
verdeeling van de uitgaven voor beide deelen van de weermacht nader te
stipuleeren.
Van Regeeringswege werd deze wenschelijkheid ontkend waar het niet wel
mogelijk zou zijn een juiste voldoend stabiele modus voor de vaststelling
te vinden.
2e. Nauw samenhangend met het onder lste vermelde, zijn de beschou
wingen over het feit dat bij de nieuwe taakverdeeling, de taak van de land
macht werd uitgebreid, die van de Marine verlicht (mijnversperrings batte-
rijen te bedienen door de landmacht) en dat niettemin geen enkele legeruit-
breiding of vermeerdering van kosten voor de landmacht werd aangekondigd.
Dit gaf mede aanleiding tot min of meer uitvoerige te uitvoerig wellicht»
gezien den aard van het college besprekingen over de vraag welk deel
van de weermacht zich het meest eigent om mijnversperringsbatterijen te
bedienen. Uit de terzake gevoerde gedachtenwisseling blijkt dat de Regeering
zich geen legeruitbreiding, doch verschuiving van krachten, een ander gebruik
en andere aanwending van de personeele, materieele en geldelijke middelen
voor oogen heeft gesteld en voorts dat in de beslissing t. a. v. de mijn
versperringsbatterijen niet gezien mag worden een verkiezen van het eene
deel boven het andere voor deze taak, doch dat ze samenhangt met de:
beoogde efficiency.