Frederik's jaren, de koningen nog zelf met hunne legers te velde,
doch naast hen stond een hertog van Brunswijk als legeraan
voerder.
Twee hoofdkwartieren vormden meermalen één krijgsraad
„dem Herzog wurde überlassen das Nichtgewollte und Nicht-
gebilligte auszuführen".
De combinatie Blücher-Gneisenau bracht een nieuwe oplossing:
men ontdekte in Duitschland den chef van den staf. Niet den
chef van den staf, zooals Napoleon dien in Berthier had ge
vonden (de zuiver administratieve kracht), doch een chef van den
staf, die het den koning opnieuw mogelijk maakte te velde te
trekken, omdat zijn stafchef „über die Lage der Dinge und über
das, was geschehen soil, Vortrag halt''.
Dat gelukt Napoleon III in 1859 en dat mislukt hem in 1870,
omdat er geen rekening mee werd gehouden dat „die Ernennung
zum Chef des Generalstabes nicht genügt; etwas vom Feldherrn
muss der Titelinhaber doch in zich haben."
Zoodoende keeren èn Frankrijk èn Oostenrijk weer terug tot
het oude systeem van den opperbevelhebber met onbeperkte
volmachtom te ervaren dat nóch Benedek nóch Bazaine
„den Salböl Samuels" deelachtig zijn geworden.
Dan, eindelijk, vindt men in Pruisen in 1866 een nieuwe op
lossing de koning plaatst zich aan het hoofd van het door hem
zelf geschapen leger en naast hem stellen zich een staatsman
(Bismarck) en een chef van den Generalen Staf (Moltke).
Zoowel in '66 als in '70 brengt deze oplossing ondanks tal
rijke wrijvingen en moeilijkheden een resultaat boven verwachting.
Echterhet triumfiraat, dat hier den veldheer verving, bestond
uit mannen, die ook inderdaad een drie-eenheid wisten te bereiken.
En dat, waarschuwde Schlieffen, „braucht nicht immer zu glücken
eins wenigstens der Mitglieder des Komittees, das gegen-
wartig den Feldherrn zu ersetzen hat, muss etwas von dem
Salböl Samuels abbekommen haben".
Tot die uitverkorenen behoorden èn Bismarck èn Moltkehet
leger was overtuigd (althans in '70) dat Moltke tegenover iedere
moeilijkheid d i e Aushilfe zou vinden, welke voor den tegen
stander tot vernietiging moest leiden.
Die uitverkorenen zijn echter zeldzaam.
Dat had men zelfs in 1806 in Pruisen reeds ervaren.
Zoodat men in 1810 een Kriegsakademie instelde: „sie sollte
Feldherrn und Feldherrngehilfen erziehen".
Dat is niet altijd gelukt in de eerste dagen van haar bestaan,
toen men Moltke nog afbitste met „keine gute Akquisition".
Later, toen men zich herinnerde, dat ook prins Eugenius,
Frederik de Groote en Napoleon hun uiterlijk niet bepaald
vóór hadden, werd men in dit opzicht vrijgeviger.
Toen echter eischte men Geniezonder de goddelijke vonk
en de ingeving van Hoogerhand ging het niet.
746