in der Flanke oder gar im Rücken bedroht, in diese gefahrlichste
Lage gebracht wird".
Nog altijd werd er „auf den Kanonendonner marschiert;
durch taktische Entlastung begab man sich der reifenden strate
gischen Frucht".
Als chef van den staf heeft hij alle zwakheden gepeild van
het Duitsche leger, dat hij als veldheer tot z ij n leger wilde
vormen: de in verhouding tot andere landen te geringe sterkte
van het jaarlijksche contingent en dus van het te geringe
aantal beschikbare legerkorpsen; het gebrek aan zware artillerie
bij het veldleger; de onvolkomenheid van het strategische spoor
wegnet en de onmisbaarheid van een tot in de kleinste bijzon
derheden geregeld concentratievervoer (het groote werk van
Groener); de onontbeerlijkheid en de waarde van technische
troepen en van een zoo volkomen mogelijk georganiseerden
Generalen Staf; de noodzakelijkheid om een aan moderne eischen
voldoende velduniform in te voeren.
Den grootsten tegenstand moest hij en vrijwel alleen
overwinnen bij de artilleristen, die zich niet konden indenken,
dat men „Fussartillerie" tot een onderdeel van het veldleger
ging omzetten: de „reitender Belagerungsartillerist" werd hem
spottend nagedragen.
Desondanks kon hij aan zijn opvolger een leger en een Ge
neralen Staf overgeven, dat nergens zijn weerga had en dat,
voor zoover menschelijke, politieke en economische tekortko
mingen terzijde konden worden gesteld, volkomen voor de
wachtende, door Schlieffen profetisch aangegeven taak gereed
was.
„De grens, welke aan het menschelijke leven in normale gevallen
is gesteld, heb ik met reeds bijna drie jaar overschreden. Het
is dus inderdaad hoog tijd „dass ich von meinem Amte enthoben
werde und dass ein frischere Kraft an meine Stelle tritt". Aldus
sprak Schlieffen op 30 December 1905 het waren zijn afscheids
woorden aan de officieren van den Generalen Staf.
Juist een maand later, bij het hem aangeboden afscheidsmaal,
neemt hij voor het laatst het woordin tegenwoordigheid van
den keizer, die zijn „senielen amanuensis" heeft afgedankt„mit
huldvoller Nachsicht bin ich behandelt und weit über das
leistungsfahiger" Lebensalter im Dienste gehalten worden, bis
jetzt endlich dem unnütz gewordenen Knechte die Bürde abge-
750
Dat Duitschland inderdaad, en zelfs in 1914, niet evenals Frankrijk alle
hens aan dek had geroepen, moge blijken uit de volgende cijfers.
Nadat de formatie van het gemobiliseerde leger haar beslag had gekregen,
hield Duitschland nog ruim 775.000 opgeleide manschappen over, Frankrijk
slechts 87.000.
Bovendien kon Duitschland nog beschikken over de voorloopig niet opge-
roepenen en over 838.000 weerplichtige, maar niet opgeleide Ersatz-reservisten
(cijfers van v. Kuhl).